Home

Gerechtshof Arnhem, 29-12-2006, AZ6612, 06-00012

Gerechtshof Arnhem, 29-12-2006, AZ6612, 06-00012

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
29 december 2006
Datum publicatie
19 januari 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6612
Zaaknummer
06-00012

Inhoudsindicatie

Loonbelasting.

Bij het ontbreken van een loonbelastingverklaring dient het zogenoemde anoniementarief te worden toegepast, ook al zijn de gegevens van de werknemers bekend.

Uitspraak

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Sector belasting

nummer 06/00012

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur) tegen de uitspraak van Rechtbank Arnhem van 5 december 2005 met nummer AWB 05/2723 betreffende na te melden aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. De naheffingsaanslag, de boetebeschikking, het bezwaar en het geding voor de Rechtbank

1.1. De Inspecteur heeft met dagtekening 25 februari 2004 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 156.837. Bij gelijktijdig afgegeven beschikking is een vergrijpboete opgelegd van ƒ 17.021.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de boete bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot ƒ 19.315 en de boete tot ƒ 4.754.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 4.029 (ƒ 8.878) en de boete nader vastgesteld op € 990 (ƒ 2.182). Een kopie van de uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht.

2. Het geding voor het Hof

2.1. De inspecteur is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij dit Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden te Arnhem op 21 november 2006. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.

Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

3. Feiten

3.1. Belanghebbende exploiteerde in 2001 in de vorm van een eenmanszaak en onder de handelsnaam XY een uitzendbureau voor administratief, industrieel en technisch personeel. In dat jaar werkten ongeveer 550 werknemers voor het uitzendbureau van belanghebbende, waaronder de werknemers A, B, C en D.

3.2. De werknemers A en B hebben bij belanghebbende geen loonbelastingverklaring ingeleverd. De loonbelastingverklaring van werknemer C is niet ondertekend. De loonbelastingverklaring van werknemer D is in juli 2005 ingeleverd.

3.3. Belanghebbende beschikt over de namen, adressen en woonplaatsen van A, B, C en D.

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1. In geschil is of ten aanzien van de werknemers A, B, C en D terecht op de voet van artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) het anoniementarief is toegepast.

4.2. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.

4.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de pleitnota die door belanghebbendes gemachtigde ter zitting is overgelegd. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het aangehechte proces-verbaal.

4.4. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de rechtbank, tot vaststelling van de naheffingsaanslag op € 7.506 en tot vaststelling van de boete op € 991. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

5. Beoordeling van het geschil

Boete

5.1. Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat de verhoging van de boete tot

€ 991, waartoe hij in zijn beroepschrift concludeert, een afrondingsgeschil betreft. Hij kan zich vinden in de door de Rechtbank uitgesproken vermindering van de boete tot een bedrag van € 990 zodat de boete niet langer in geschil is.

Toepassing anoniementarief

5.2. In artikel 26b van de Wet is, voor zover in dezen van belang, bepaald dat in afwijking van de artikelen 20, 20a, en 26 de belasting van het loon 52% (2001) bedraagt ingeval de werknemer zijn naam, adres of woonplaats niet aan de inhoudingpslichtige heeft verstrekt.

5.3. De toelichting op artikel 26a van de Wet, welk artikel per 1 januari 1990 tot 26b is vernummerd, luidt, voor zover hier van belang (Kamerstukken II 1984/1985, 18.851, nr. 3, blz. 4):

“In dit wetsontwerp wordt een afzonderlijk tarief voorgesteld voor werknemers die niet voldoen aan de verplichting tot het verstrekken van gegevens omtrent hun persoon. Het betreft de naam, het adres en de woonplaats, met welke gegevens de persoon kenbaar is voor de belastingdienst. Deze gegevens dient de werknemer te verstrekken door middel van een werknemersverklaring (artikel 29 van de wet). Levert de werknemer zulk een verklaring niet in, dan zal volgens het voorstel niet langer indeling in tariefgroep I gelden, doch een vast tarief van 40 percent van het bruto loon.”

Met ingang van 1 januari 1985 is de werknemersverklaring vernoemd tot loonbelastingverklaring.

5.4. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Wet is de werknemer gehouden volgens bij ministeriële regeling te stellen regels aan de inhoudingsplichtige opgave te verstrekken van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van belang kan zijn. In het vierde lid van artikel 29 van de Wet is bepaald:

“Opgave van naam, adres en woonplaats van de werknemer alsmede van de overige in het eerste lid […], bedoelde gegevens geschiedt door middel van de door de inspecteur uitgereikte of toegezonden loonbelastingverklaring.”

5.5. De nadere uitwerking van artikel 29 van de Wet is opgenomen in artikel 65 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1965 (hierna: de Uitvoeringsregeling). In dezen is daarvan het vierde lid van belang:

“De werknemer aan wie een loonbelastingverklaring is uitgereikt, is gehouden de daarbij gevraagde gegevens te verstrekken door de loonbelastingverklaring duidelijk, stellig en zonder voorbehoud ingevuld en ondertekend, in te leveren bij de inhoudingsplichtige. De werknemer levert de ingevulde en ondertekende loonbelastingverklaring in voor de eerste loonverstrekking.”

5.6. De Rechtbank heeft - onder verwijzing naar een uitspraak van hof ’s-Gravenhage van 7 juli 2005, nr. 03/00841, punten 6.6.1. tot en met 6.6.3. – geoordeeld dat toepassing van het anoniementarief ten aanzien van de onder 4.1 hiervoor genoemde werknemers, uitsluitend wegens het ontbreken van de loonbelastingverklaringen, achterwege dient te blijven, nu de desbetreffende werknemers hun naam, adres en woonplaats aan de inhoudingsplichtige hebben verstrekt.

5.7. Ook in hoger beroep stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat laatstgenoemde gegevens verstrekt hadden moeten worden middels een loonbelastingverklaring. Het Hof sluit zich bij zijn oordeel aan. Hoewel een verwijzing in artikel 26b naar artikel 29 van de Wet ontbreekt, volgt naar het oordeel van het Hof uit de wetsystematiek en uit de wethistorie dat bij het ontbreken van een loonbelastingverklaring het anoniementarief moet worden toegepast. In artikel 29, vierde lid, van de Wet is nader uitgewerkt op welke wijze de verstrekking van bepaalde gegevens (zoals naam, adres en/of woonplaats) dient plaats te vinden. De samenhang tussen de artikelen 26b en 29 van de Wet is voldoende duidelijk en wordt onderschreven in de parlementaire behandeling van genoemde artikelen. Van het aanvullen van normen in de parlementaire behandeling is onder deze omstandigheden geen sprake (vergelijk conclusie A-G Van Ballegooijen van 8 juni 2006, nr. 42 171, LJN AX9096).

5.8. Nu vaststaat dat van de werknemers A en B geen loonbelastingverklaringen aanwezig zijn, en van werknemer C geen geldige loonbelastingverklaring aanwezig is, diens loonbelastingverklaring is immers niet ondertekend, brengt de toepassing van artikel 26b juncto artikel 29 van de Wet voor deze werknemers mee dat belanghebbende als inhoudingsplichtige is gehouden de loonheffing in te houden met toepassing van het anoniementarief. Aangezien belanghebbende niet aan deze verplichting heeft voldaan, is de onderhavige naheffingsaanslag voor wat betreft genoemde werknemers terecht opgelegd. De omstandigheid dat belanghebbende de beschikking had over de namen, adressen en woonplaatsen van genoemde werknemers, doet daar niet aan af.

Alsnog ingediende loonbelastingverklaring

5.9. Belanghebbende heeft in zijn pleitnota aangevoerd dat werknemer D in juli 2005 alsnog een geldige loonbelastingverklaring aan hem heeft verstrekt. Naar diens oordeel heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met deze loonbelastingverklaring.

5.10. Ingevolge artikel 29, vierde lid, van de Wet juncto artikel 65, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling is vereist dat de werknemer de ingevulde en ondertekende loonbelastingverklaring inlevert voor de eerste loonverstrekking. Nu vaststaat dat werknemer D zijn loonbelastingverklaring in juli 2005 heeft ingeleverd ter zake van de uitbetaling van loon over het jaar 2001, is het Hof met de Rechtbank van oordeel dat de loonbelastingverklaring van D te laat is ingediend en dat de Inspecteur hiermee terecht geen rekening heeft gehouden.

5.11. Gelet op al het vorenstaande is het gelijk aan de Inspecteur. Op het hoger beroep van de Inspecteur moet de uitspraak van de Rechtbank worden vernietigd.

5. Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding om de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het beroep voor de Rechtbank heeft moeten maken. Het Hof acht geen termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken.

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 (proceshandelingen) maal € 322 maal 1 (wegingsfactor) is € 644.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag tot € 7.506;

- vermindert de boete tot € 990;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze in beroep gestorte griffierecht van € 37;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 29 december 2006 te Arnhem door mrs. Van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, Van Amsterdam en Ettema, raadsheren en op die datum door de voorzitter in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. Woeltjes als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(V.F.R. Woeltjes) (D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo)

Afschriften aangetekend per post verzonden op: 10 januari 2007

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.