Home

Gerechtshof Arnhem, 23-01-2007, AZ8133, 04/01606

Gerechtshof Arnhem, 23-01-2007, AZ8133, 04/01606

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
23 januari 2007
Datum publicatie
9 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:AZ8133
Zaaknummer
04/01606

Inhoudsindicatie

Loonbelasting.

Schending hoorplicht leidt tot terugwijzing van de zaak naar de inspecteur omdat belanghebbende is benadeeld.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 04/01606

U i t s p r a a k

op het beroep van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de in een geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 en de boetebeschikking.

1. Naheffingsaanslag en boetebeschikking, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. In het aanslagbiljet zijn verenigd een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een bedrag van € 16.300, een beschikking heffingsrente van € 1.744 en een boete van € 4.075. Het aanslagbiljet is gedagtekend 27 februari 2004.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de opgelegde boete bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bij de bestreden uitspraken gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.4 Bij brief van 7 juni 2005 heeft de Inspecteur het nog niet eerder overgelegde bezwaarschrift aan het Hof toegestuurd.

1.5 Het Hof heeft in zijn brief van 27 maart 2006 belanghebbende verzocht de inhoudelijke gronden van het beroep in te dienen. In haar brief met bijlagen van 13 april 2006 heeft belanghebbende haar beroepschrift nader gemotiveerd. De Inspecteur heeft hierop in zijn brief van 6 juli 2006 gereageerd.

1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 november 2006 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de bestuurder van belanghebbende, A, tot bijstand vergezeld van belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur.

1.7. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de Inspecteur bij zijn pleitnota zes bijlagen overgelegd.

1.8. Met instemming van partijen heeft de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de zaak die bij het Hof bekend is onder rolnummer 04/01609. Hetgeen partijen naar voren hebben gebracht wordt geacht op beide zaken betrekking te hebben, tenzij uit het zinsverband anders blijkt.

2. Feiten

2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandel¬de ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.2. Op 30 juni 2003 is bij belanghebbende een controle ingesteld door B van de Belastingdienst. Het doel van de controle is de beoordeling van de afdrachtvermindering voor speur- en ontwikkelingswerk (hierna: S&O) krachtens de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. In zijn controlerapport stelt deze ambtenaar vast dat de onderliggende bescheiden van de S&O-urenadministratie niet zijn bewaard, deze administratie deels of geheel achteraf en met fouten is ingevuld en er met schattingen van uren is gewerkt. Hij concludeert tot verwerping van deze administratie en stelt daarvoor in de plaats een schatting van het aantal gemaakte S&O-uren. Tevens kondigt hij een vergrijpboete aan van 25% van de nageheven loonbelasting/premie volksverzekeringen.

2.3. Tegen de uit de controle voortvloeiende naheffingsaanslag en de opgelegde vergrijpboete heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift is de volgende alinea opgenomen:

"Het blijkt dat, nu de controle van de juiste toepassing van de S&O-aftrek is afgerond, er veel meer bewijsmateriaal aanwezig is om de toegepaste S&O-aftrek te onderbouwen. Bovendien zijn wij het niet eens met een aantal in het controlerapport van 9 februari 2004 toegepaste correcties en aannames. Het lijkt ons haast ondoenlijk om onze bezwaren schriftelijk aan u kenbaar te maken. Veel praktischer is het om in een mondeling gesprek met u onze bevindingen door te nemen."

2.4. De Inspecteur heeft ingestemd met dit verzoek. Op 6 juli 2004 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen A, de gemachtigde van belanghebbende, B en C. Laatstgenoemde is de behandelaar van het bezwaarschrift. In het gesprek worden de bezwaren toegelicht. Tevens legt belanghebbende een agenda over van een werknemer van een van haar dochtervennootschappen over het jaar 2003 en rapporten van door belanghebbende en haar dochtervennootschappen uitgevoerde onderzoeken. C heeft deze stukken tijdens het gesprek globaal ingezien en teruggegeven. B heeft de stukken niet ingezien. In hetzelfde gesprek en met dezelfde personen vindt ook het horen plaats. Van het horen wordt met toestemming van belanghebbende geen hoorverslag gemaakt.

2.5. Op 16 juli 2004 doet de Inspecteur de uitspraken op bezwaar.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de bezwaarprocedure voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Daarnaast is in geschil of de afdrachtvermindering voor S&O terecht en tot een juist bedrag is gecorrigeerd en of terecht een vergrijpboete is opgelegd.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3. Voor hetgeen daaraan mondeling ter zitting is toegevoegd verwijst het Hof naar het aan deze uitspraak gehechte afschrift van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraken dan wel vernietiging van de bestreden uitspraken en terugwijzing naar de Inspecteur met de opdracht een nieuw besluit te nemen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende heeft in het gesprek op 6 juli 2004 met B en C haar bezwaarschrift nader gemotiveerd. Daarnaast is zij in hetzelfde gesprek gehoord over het door haar ingediende bezwaar. Artikel 7:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt:

"Tenzij het horen geschiedt door of mede door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door:

a. een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest, of

b. meer dan een persoon van wie de meerderheid, onder wie degene die het horen leidt, niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.

4.2. Dit vormvoorschrift is door de Inspecteur geschonden. B is betrokken geweest bij de voorbereiding van het besluit. Daarom had C zich in ieder geval moeten laten bijstaan door een andere ambtenaar die niet bij de voorbereiding van het besluit was betrokken.

4.3. Belanghebbende beklaagt zich er over dat zij is benadeeld door onder meer deze schending van de vormvoorschriften. Ter onderbouwing van deze benadeling verwijst zij naar de bij het horen overgelegde rapporten die slechts globaal door C zijn ingekeken en ter plekke aan belanghebbende zijn teruggegeven.

4.4. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende is benadeeld door de schending van voornoemd vormvoorschrift, zeker nu een boete is opgelegd. Dit vereist een grote zorgvuldigheid bij de heroverweging van het besluit.

4.5. Gelet op het voorgaande zal het Hof de uitspraken van de Inspecteur vernietigen en hem opdragen om binnen zes weken na verzenddatum van deze uitspraak alsnog uitspraak te doen op de op 9 april 2004 ingediende en op 6 juli 2004 mondeling nader gemotiveerde bezwaarschrift met inachtneming van de bepalingen van het horen als bedoeld in artikel 7:2 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht.

4.6. Nu reeds op deze grond de uitspraken op bezwaar vernietigd moeten worden, komt het Hof aan de behandeling van de andere grieven niet toe.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 3 punten maal € 322 maal 1,5 in verband met het gewicht van de zaak, maal 1 in verband met het aantal samenhangende zaken (04/01609), ofwel op € 1.449. Nu sprake is van twee belanghebbenden zal in beide zaken een bedrag van € 724,50 worden toegekend.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;

- draagt de Inspecteur op om binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak, nadat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om op haar bezwaar te worden gehoord, opnieuw uitspraak op de bezwaren te doen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden aan belanghebbende vergoedt het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht van € 273, en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 724,50 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op door mrs. Spek, voorzitter, Kooijmans en Van Amsterdam, raads¬heren, en in het openbaar uitgesproken in tegen¬woor¬dig¬heid van drs. Darwinkel als griffier.

(S. Darwinkel) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.