Home

Gerechtshof Arnhem, 17-01-2007, AZ8149, 03/01833

Gerechtshof Arnhem, 17-01-2007, AZ8149, 03/01833

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
17 januari 2007
Datum publicatie
9 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:AZ8149
Zaaknummer
03/01833

Inhoudsindicatie

Fosfaatheffing.

Inspecteur mocht ter zake van de in het laboratorium zoekgeraakte monsters niet de forfaitaire omrekennormen hanteren.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 03/01833

U i t s p r a a k

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van het Bureau Heffingen (thans Dienst Regelingen) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde naheffingsaanslag fosfaatheffing voor het jaar 1998.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is onder mestnummer 01 voor het jaar 1998 een naheffingsaanslag fosfaatheffing, aanslagnummer 01MF9802, opgelegd ten bedrage van ƒ 10.420,00 (€ 4.728,39), gebaseerd op een fosfaatover¬schot van 1587 kg en een verschuldigd bedrag aan fosfaatheffing van in totaal ƒ 14.745,00 (€ 6.690,99).

1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 december 2006 te Arnhem. Aldaar is de Inspecteur verschenen en gehoord. Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 24 oktober 2006 per post met ontvangstbevestiging naar het in het beroepschrift opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken van het geding behoort, heeft kennisgegeven van plaats, dag en uur der mondelinge behandeling. Uit de tot de stukken van het geding behorende ontvangstbevestiging blijkt dat de bovenbedoelde uitnodiging op 25 oktober 2006 aan het bovenbedoelde adres is uitgereikt aan X-Y, die voor ontvangst heeft getekend.

1.5. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift is gehecht aan deze uitspraak.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende exploiteert in het onderhavige jaar 1998 een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden en dat 6 ha. grasland en 9 ha. bouwland omvat. In het bedrijf worden meststoffen geproduceerd.

2.2. Belanghebbende heeft een aangiftebiljet ontvangen bestemd voor de verfijnde mineralenheffingen en de bestemmingsheffing 1998. Deze heffingen dienden vóór 1 september 1999 op aangifte te zijn voldaan.

2.3. Belanghebbende heeft in het door de Inspecteur op 31 augustus 1999 ontvangen aangiftebiljet berekend dat hij voor het onderhavige jaar aan fosfaatheffing verschuldigd is een bedrag groot ƒ 4.325,00 (€ 1.962,60), aan stikstofheffing een bedrag groot ƒ 0,00 (€ 0,00) en aan bestemmingsheffing een bedrag groot ƒ 400,00 (€ 181,51).

2.4. Belanghebbende heeft de door hem aangegeven bedragen aan fosfaatheffing en bestemmingsheffing voldaan.

2.5. Bij controle van de aangiftegegevens van belanghebbende heeft de Inspecteur berekend dat belanghebbende voor het onderhavige jaar aan fosfaatheffing een bedrag groot ƒ 14.745,00 (€ 6.690,99) verschuldigd is. Op basis van deze berekening heeft de Inspecteur de onder 1.1 genoemde naheffingsaanslag ten bedrage van ƒ 10.420,00 (€ 4.728,39) opgelegd.

2.6. Belanghebbende heeft in 1998 op het onderhavige bedrijf meegedaan aan een project waarbij vergaande waterbesparing is gerealiseerd bij het verzorgen van de dieren. Als gevolg van deze wijze van verzorging daalt het volume van de mest bij een gelijkblijvende hoeveelheid afgescheiden fosfaat en stikstof.

2.7. De van het bedrijf afkomstige dierlijke mest is in het onderhavige jaar met inachtneming van de daarbij geldende regels afgevoerd. Daarbij hebben tevens de verplichte bemonsteringen plaatsgevonden. Van acht vrachten dierlijke mest die in het eerste kwartaal van het onderhavige jaar nagenoeg gelijktijdig zijn afgevoerd en waarvan naar de bedoeling van belanghebbende en overeenkomstig de bestaande regelgeving één mengmonster had moeten worden samengesteld, zijn in het laboratorium vijf monsters zoekgeraakt. De resterende drie monsters zijn geanalyseerd.

2.8. Belanghebbende heeft zich bij de berekening van het door hem aangegeven bedrag aan verschuldigde fosfaatheffing, met betrekking tot de totale hoeveelheid fosfaat die in het onderhavige jaar is afgevoerd, gebaseerd op het gemiddelde fosfaatgehalte dat is berekend op grond van de resultaten van de analyses van de drie vrachten mest waarvan de monsters zijn geanalyseerd.

2.9. De Inspecteur heeft zich bij de berekening van de naheffingsaanslag met betrekking tot de hoeveelheid fosfaten die is afgevoerd met de drie vrachten mest waarvan de monsters zijn geanalyseerd, eveneens gebaseerd op de analyseresultaten. Met betrekking tot de vijf vrachten mest waarvan de monsters verloren zijn gegaan heeft hij zich echter gebaseerd op de voor het onderhavige jaar geldende forfaitaire omrekennormen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Inspecteur terecht met betrekking tot de vijf vrachten mest waarvan de monsters in het laboratorium zijn zoekgeraakt, de forfaitaire omrekennormen heeft toegepast.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. De Inspecteur heeft daaraan ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in voormeld proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In artikel 24 van de Meststoffenwet is bepaald wat de grondslag van de verfijnde mineralenheffingen is. De belastbare hoeveelheid mineralen wordt ingevolge dit artikel bepaald door de hoeveelheid aangevoerde mineralen te verminderen met achtereenvolgens a) de hoeveelheid afgevoerde mineralen en b) het toelaatbare mineralenverlies.

4.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag hoe in het onderhavige geval de hoeveelheid afgevoerde mineralen, meer in het bijzonder de hoeveelheid afgevoerd fosfaat die aanwezig was in de hiervoor bedoelde vijf vrachten mest, moet worden vastgesteld.

4.3. Belanghebbende heeft tot staving van zijn standpunt, dat de hoeveelheid afgevoerd fosfaat moet worden bepaald met inachtneming van het gemiddelde fosfaatgehalte dat is berekend op grond van de resultaten van de analyses van de drie vrachten mest waarvan de monsters zijn geanalyseerd, aangevoerd dat hij zich aan alle geldende regels heeft gehouden. Hij heeft gezorgd voor een nette afvoer van mest en de bijbehorende verplichte bemonsteringen. Op het laboratorium had men te maken met startproblemen bij het invoeren van Minas. Als gevolg daarvan is daar een deel van de monsters zoekgeraakt. Dat werkt bij de aanpak die de Inspecteur voorstaat, ernstig in zijn nadeel. Belanghebbende heeft met zijn bedrijf namelijk meegedaan aan een project waarbij vergaande waterbesparing is gerealiseerd bij de verzorging van de dieren. Als gevolg van deze wijze van verzorging daalt het volume van de mest bij een gelijkblijvende hoeveelheid afgescheiden fosfaat en stikstof. Het fosfaatgehalte van de van zijn bedrijf afgevoerde mest is dientengevolge hoger dan gemiddeld. Bij de vaststelling van de forfaitaire omrekennormen die de Inspecteur hanteert ter bepaling van het fosfaatgehalte van de vijf vrachten mest waarvan de monsters, buiten zijn toedoen, zijn zoekgeraakt is geen rekening gehouden met de hiervoor bedoelde waterbesparende wijze van verzorging van de dieren. Toepassing van deze normen leidt dientengevolge tot een voor zijn bedrijf ongunstig en, feitelijk, onjuist resultaat.

4.4. De Inspecteur motiveert zijn standpunt, dat de hoeveelheid afgevoerd fosfaat met betrekking tot de vijf vrachten mest waarvan de monsters in het laboratorium zijn zoekgeraakt moet worden bepaald met inachtneming van de voor het onderhavige jaar geldende forfaitaire omrekennormen, met een verwijzing naar artikel 5, tweede lid, van de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen (Stcrt. 1997, nr. 240; hierna: de Regeling). In dat artikellid is een regeling getroffen voor het geval een laboratorium van een genomen monster het fosfaatgehalte, onderscheidenlijk het stikstofgehalte, niet kan bepalen omdat het monster na ontvangst door het laboratorium in het ongerede is geraakt. Deze regeling houdt in dat in een dergelijk geval de met de vracht aangevoerde of afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt vastgesteld op basis van het gewicht van de desbetreffende vracht en de forfaitaire omrekennormen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat per 1000 kilogram, die zijn opgenomen in bijlage C bij de wet. Hoewel de Inspecteur begrip heeft voor het standpunt van belanghebbende laat de onderhavige regeling hem niet de ruimte om de hoeveelheid afgevoerde dierlijke meststoffen met betrekking tot de vijf vrachten mest waarvan de monsters zijn zoekgeraakt anders te berekenen dan hij heeft gedaan.

4.5. Het Hof overweegt met betrekking tot het onderhavige geschil als volgt. De bepaling uit de Regeling waarop de Inspecteur zich beroept bestond in het onderhavige jaar nog niet. Het tweede lid van artikel 5 van de Regeling, waarnaar de Inspecteur verwijst, is eerst met ingang van 1 januari 2001 in werking getreden als gevolg van de wijziging van 31 oktober 2000, nr. TRCJZ/2000/12902, Directie Juridische Zaken (Stcrt. 2000, nr. 212). Het standpunt van de Inspecteur, dat hij met betrekking tot de onderhavige vijf vrachten mest waarvan de monsters in het laboratorium zijn zoekgeraakt geen ruimte zou hebben voor toepassing van een andere berekeningswijze van de hoeveelheid afgevoerde dierlijke meststoffen, is derhalve onjuist.

4.6. In het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn standpunt is het Hof van oordeel dat de door belanghebbende voorgestane berekeningswijze van de hoeveelheid afgevoerde dierlijke meststoffen tot een juister resultaat leidt dan de door de Inspecteur toegepaste berekeningswijze. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat alle acht monsters die in de onderhavige periode aan het laboratorium zijn aangeleverd, zijn genomen uit vrachten mest die afkomstig zijn uit dezelfde stal. Op grond hiervan acht het Hof aannemelijk dat de samenstelling van de vijf vrachten mest waaruit de monsters zijn genomen welke in het laboratorium zijn zoekgeraakt, niet substantieel afwijkt van die van de drie vrachten mest waaruit de monsters zijn genomen die door het laboratorium zijn geanalyseerd. Met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid van artikel 5 van de Regeling had uit de acht monsters een mengmonster mogen worden samengesteld door analyse waarvan het fosfaatgehalte van alle acht vrachten mest had kunnen worden bepaald. Nu van de acht monsters er vijf zijn zoekgeraakt acht het Hof berekening van de hoeveelheid afgevoerde dierlijke meststoffen op basis van de drie overgebleven monsters de best denkbare en meest redelijke aanpak.

4.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het gelijk aan belanghebbende is. De naheffingsaanslag dient te worden herberekend met inachtneming van een fosfaatgehalte dat is bepaald op het gemiddelde van de drie monsters die door het laboratorium zijn geanalyseerd. Ter zitting heeft de Inspecteur voorts verklaard dat in latere jaren fosfaatsaldo’s zijn ontstaan waarmee het na herberekening van de naheffingsaanslag verschuldigde belasting kan worden verrekend. Het Hof verstaat dat de Inspecteur dienovereenkomstig zal handelen.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

– verklaart het beroep gegrond;

– vernietigt de bestreden uitspraak;

– draagt de Inspecteur op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

– gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 31.

Aldus gedaan te Arnhem op 17 januari 2007 door mr. Monsma, voorzitter, mr. Kooijmans en mr. Den Ouden, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.

(W.N.J.M. Snoijink) (J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 januari 2007

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.