Home

Gerechtshof Arnhem, 31-01-2007, AZ9789, 04-01767

Gerechtshof Arnhem, 31-01-2007, AZ9789, 04-01767

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
31 januari 2007
Datum publicatie
2 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:AZ9789
Zaaknummer
04-01767

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Krachtens een verkoopovereenkomst ontvangen boetebetalingen vormen geen belaste inkomsten.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Tweede meervoudige belastingkamer

nummer 04/01767

Uitspraak

op het beroep namens X te Z (hierna: belang¬hebben¬de) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaar¬schrift van belangheb¬bende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 (de uitspraak op het bezwaar vermeld kennelijk bij vergissing 1998).

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De aanslag is, in afwijking van de door belanghebbende ingediende aangifte, berekend naar een belast¬baar inkomen van ƒ 73.885. Het aanslagbiljet is gedagtekend 29 september 1999.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.5. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling van de zaak uitspraak te doen. Het Hof heeft het onderzoek vervolgens op de voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

2. Feiten

2.1. Bij overeenkomst van 9 december 1991 kocht belanghebbende voor ƒ 2.600.000 een veestal, een hangar, een kunstmestsilo, drie sleufsilo’s, circa 57 ha cultuurgrond en een woning. De waarde van de woning werd geschat op ƒ 100.000. In die overeenkomst is het volgende vermeld:

“ Verkoper garandeert, dat genoemde woning vrij wordt opgeleverd per 1 januari 1993, op straffe van een boete van ƒ 1.500,- per maand voor iedere maand dat deze later wordt opgeleverd.

Ter meerdere zekerheid zal een bankgarantie van ƒ 50.000,-- worden gesteld door verkoper. ”

2.2. Het perceel met toebehoren is bij akte van 20 december 1991 aan belanghebbende in eigendom overgedragen. In die akte is het volgende vermeld:

“ Het verkochte wordt geleverd onbelast, vrij van hypotheken, hypothecaire inschrijvingen en beslagen, zomede vrij van huur/pacht en andere gebruiksrechten daarop behoudens de volgende:

A. Het voormelde woonhuis te Q – a- straat 1 gaat thans over in de staat verhuurd aan de heer A voor eenduizend zevenhonderd veertig gulden per jaar onder voorwaarden en bepalingen als aan koper bekend. B B.V. staat er voor in en garandeert koper dat deze woning per een januari negentienhonderd drieennegentig vrij van huur aan koper wordt opgeleverd, op straffe van een terstond opeisbare boete van eenduizend vijfhonderd gulden voor iedere maand dat het woonhuis later vrij wordt opgeleverd, waarbij een gedeelte van een maand als hele maand wordt beschouwd, verschuldigd door B B.V. aan koper, verbeurd door het enkele feit der overtreding zonder dat enige rechterlijke tussenkomst en/of ingebrekestelling zal zijn vereist.

Ter nakoming van deze verplichting tot vrije oplevering per een januari negentienhonderd drieennegentig zal door B B.V. aan koper een bankgarantie ter hand worden gesteld ad vijftigduizend gulden. ”

2.3. De woning werd door A gehuurd sinds begin jaren zeventig voor ƒ 1740 per jaar. De huursom is sindsdien niet verhoogd.

2.4. A heeft de woning niet per 1 januari 1993 verlaten, en sinds die datum en ook in het onderhavige jaar (1996) betaalde B B.V. de bedongen boete van ƒ 1500 per maand.

2.5. In 1992 is A een vervangende woning aangeboden met een verhuiskostenvergoeding en huurkostencompensatie, maar dit is door hem niet geaccepteerd. In 1995 heeft belanghebbende geprobeerd een bouwvergunning te krijgen om op het aangekochte perceel een melkstal om te bouwen tot een woning. De afgifte van deze bouwvergunning is door de gemeente geweigerd.

2.6. Met ingang van 1 januari 2003 is de boete gematigd tot € 500 per maand.

2.7. Bij het vaststellen van de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 heeft de Inspecteur de in dat jaar ontvangen boete tot het belastbare inkomen gerekend. Na gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Na beroep heeft het gerechtshof te ’s-Gravenhage geoordeeld dat de boeten geen periodieke uitkeringen waren en niet zijn aan te merken als inkomsten uit vermogen (uitspraak van 14 maart 2002, nr. 99/30266). De Hoge Raad heeft het tegen deze uitspraak ingestelde beroep in cassatie ongegrond verklaard (arrest van 26 maart 2004, nr. 38.199).

2.8. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 53.689. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur het aangegeven belastbare inkomen verhoogd met de ontvangen boeten (ƒ 18.000) en als uitvloeisel daarvan de aftrek van buitengewone lasten (ƒ 2.196) geschrapt. De Inspecteur heeft het belastbare inkomen vastgesteld op ƒ 73.885.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de ontvangen boetebetalingen zijn aan te merken als periodieke uitkeringen als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) of in artikel 30, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 1964. Bij bevestigende beantwoording is in geschil of de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met bij belanghebbende in rechte te beschermen vertrouwen door te stellen dat de onderhavige boetebetalingen periodieke uitkeringen zijn als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel g, van de Wet IB 1964.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 53.689. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende met het sluiten van de overeenkomst heeft beoogd het woonhuis vrij van huur ter beschikking te krijgen en daarom van de verkoper heeft bedongen dat het woonhuis uiterlijk op 1 januari 1993 vrij van huur zou worden opgeleverd. Evenzeer acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende de boeten heeft bedongen om de verkoper te bewegen de woning op 1 januari 1993, althans zo spoedig mogelijk daarna, leeg op te leveren. Dat brengt naar ’s Hofs oordeel mee dat de boeten het karakter hebben van een correctie achteraf op de overeengekomen verkoopprijs.

4.2. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, is het Hof van oordeel dat belanghebbende het woonhuis vrij van huur heeft gekocht en het verwerpt de stellingen van de Inspecteur dat belanghebbende een verhuurd woonhuis zou hebben gekocht in de verwachting dat dit pand snel vrij van huur zou komen of dat het belanghebbende om het even zou zijn of hij een woning vrij van huur of een maandelijkse uitkering van ƒ 1.500 zou ontvangen.

4.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende geen tegenprestatie voor de boeten heeft geleverd, zodat de betaalde boeten niet zijn aan te merken als periodieke uitkeringen die de tegenwaarde voor een prestatie vormen.

4.4. Naar het oordeel van het Hof brengt de omstandigheid dat de betaalde boeten het karakter hebben van een correctie achteraf op de overeengekomen verkoopprijs mee dat de boeten niet zijn aan te merken als periodieke uitkeringen als zijn bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 1964.

4.4. De slotsom is dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat de aanslag overeenkomstig de conclusie van belanghebbende moet worden verminderd.

5. Proceskosten en schadevergoeding

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Naar het oordeel van het Hof is geen sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen zijn af te wijken van het in de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen tarief. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 1,5 punten (beroepschrift en conclusie van repliek) maal 1,5 (in verband met het gewicht van de zaak) maal € 322, ofwel op € 724,50.

Nu de aanslag is gedagtekend vóór 12 maart 2002, moet een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar niet worden gebaseerd op artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en het daarop gebaseerde Besluit proceskosten bestuursrecht, maar op artikel 8:73 van de Awb. Te dezen geldt dat indien de Inspecteur een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door de rechter wordt vernietigd, de Inspecteur een onrechtmatige daad begaat jegens de belastingplichtige. Zelfs indien de Inspecteur geen enkel verwijt treft, moet worden aangenomen dat deze onrechtmatige daad voor rekening van de Inspecteur komt, behoudens ingeval zich bijzondere omstandigheden voordoen. Niet gesteld of gebleken is dat in dit geval van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is. Nu belanghebbende zich omtrent de omvang van deze schade niet heeft uitgelaten, ziet het Hof aanleiding voor toepassing van het bepaalde in artikel 8:73, tweede lid, van de Awb. Het Hof stelt belanghebbende daarbij in de gelegenheid binnen een maand na de datum van verzending van deze uitspraak een schriftelijke conclusie in te dienen teneinde opgave te doen van de kosten van de behandeling van het bezwaar tegen de onderhavige aanslag.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 53.689;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 37;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 724,50 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden, en

- heropent het onderzoek over de omvang van de aan belanghebbende te vergoeden kosten van de behandeling van het bezwaar en stelt de gemachtigde in de gelegenheid hieromtrent binnen een maand na de verzenddatum van deze uitspraak een schriftelijke conclusie in te dienen.

Aldus gedaan te Arnhem op 31 januari 2007 door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, R.F.C. Spek en J.W. Zwemmer en in het openbaar uitgesproken in tegen¬woor¬dig¬heid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

(J.L.M. Egberts ) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd:

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.