Home

Gerechtshof Arnhem, 08-02-2007, AZ9800, 05-00377

Gerechtshof Arnhem, 08-02-2007, AZ9800, 05-00377

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 februari 2007
Datum publicatie
2 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:AZ9800
Zaaknummer
05-00377

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Verlieslatende postzegelhandel vormt geen bron van inkomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Eerste meervoudige belastingkamer

nummer 05/00377

uitspraak op het hoger beroep van X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 14 oktober 2005, nummer AWB 05/850, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.

1. Aanslag, bezwaar en beroep bij de Rechtbank en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 45.546,-.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank te Arnhem. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij

het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 8 december 2006 heeft het Hof een brief gedagtekend 6 december 2006 ontvangen van de gemachtigde van belanghebbende. In deze brief geeft de gemachtigde aan dat hij afziet van aanwezigheid bij een mondelinge behandeling van de zaak. De brief van de gemachtigde is ter kennis gebracht van de Inspecteur. Deze heeft het Hof daarop per fax bericht eveneens af te zien van een mondelinge behandeling.

1.5. Met schriftelijke toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarop is het onderzoek gesloten op de voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende was als zelfstandig fysiotherapeut werkzaam. Nadat hij in het jaar 1997 arbeidongeschikt is geworden wegens manische depressiviteit, heeft hij op 15 augustus 1998 zijn onderneming als fysiotherapeut gestaakt.

2.2. Belanghebbende heeft in de jaren zeventig gedurende vijf jaar een postzegelhandel

gedreven. Zijn vader is in het verleden eveneens in de postzegelhandel actief geweest. In het jaar 1997 beschikte belanghebbende nog over een postzegelverzameling.

2.3. In de loop van het jaar 1997 heeft belanghebbende het idee opgevat om wederom een postzegelhandel op te zetten. Daartoe heeft hij zijn postzegelverzameling uitgebreid met de aankoop van een partij postzegels voor een totaal bedrag van ƒ 27.475,- en is hij begonnen met het herrubriceren van de gehele verzameling.

2.4. Op 14 oktober 1998 heeft belanghebbende zijn postzegelhandel onder de vermelding van “A’s Postzegelhandel” ingeschreven in het Handelsregister met als datum van vestiging 1 juni 1997.

2.5. Voorts heeft belanghebbende zich in het jaar 1998 aangemeld bij het

Hoofdbedrijfschap Detailhandel en stond belanghebbendes postzegelhandel in dat jaar in de Gouden Gids vermeld.

2.6. Belanghebbende beoogde een postzegelhandel via Internet op te zetten en heeft daartoe een softwarepakket aangeschaft om een eigen website te bouwen. Bij gebrek aan kennis op dit gebied van de zijde van belanghebbende is de website echter nooit gebouwd en heeft de handel op Internet (via e-Bay) nooit plaatsgevonden.

2.7. Belanghebbende heeft met betrekking tot zijn activiteiten jaarstukken laten opmaken door een accountant. De postzegelvoorraad is blijkens de jaarstukken over de jaren 1998 en 1999 ingebracht tegen een waarde van ƒ 102.000,-.

2.8. Uit genoemde jaarstukken blijkt voorts dat belanghebbende in het jaar 1998 een omzet

heeft behaald van ƒ 738,- en voor een bedrag van ƒ 10.691,- aan postzegels heeft ingekocht. Het resultaat bedroeg in het jaar 1998 ƒ 12.120,- negatief. In het jaar 1999 werd een omzet behaald van ƒ 380,- en werd voor een bedrag van ƒ 4.882,- aan postzegels ingekocht. Het resultaat bedroeg in dat jaar ƒ 10.396,- negatief. In het jaar 1998 is één factuur uitgereikt. In het jaar 1999 is geen factuur uitgereikt.

2.9. De inkopen van postzegels in de jaren 1998 en 1999 zijn, voorzover de postzegels niet verkocht zijn, in de winst- en verliesrekening van beide jaren als inkoopkosten verwerkt en niet als voorraad af- dan wel bijgeboekt op de balans. De waarde van de postzegels is in beide jaren derhalve op ƒ 102.000,- gehandhaafd.

2.10. Belanghebbendes belangrijkste activiteit in genoemde jaren, zo stelt hijzelf, is het herrubriceren van de postzegelverzameling geweest met als doelstelling de postzegelverzameling aantrekkelijker te maken voor de verkoop.

2.11. Belanghebbende heeft op of omstreeks 3 mei 2001 zijn aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 ingediend. In die aangifte heeft hij een verlies uit onderneming in aanmerking genomen van ƒ 10.396,-.

2.12. In het jaar 2001 heeft belanghebbende zijn activiteiten inzake de postzegelhandel gestaakt, gezien de slechte gang van zaken maar ook in verband met een verslechtering van zijn gezondheid.

2.13. In april 2002 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld en onderzocht of de postzegelhandel een bron van inkomen vormt voor belanghebbende. Als bijlage 10 bij het beroepschrift in eerste aanleg is gevoegd een kopie van het concept controlerapport. Daarin komt de controleur tot de conclusie dat – gelet op de negatieve resultaten over de jaren 1998 en 1999, de verklaring van belanghebbende dat ook in het jaar 2000 wederom sprake is van een verliessituatie en gelet op de markt van postzegelverzamelingen – uit belanghebbendes activiteiten als postzegelhandelaar redelijkerwijs geen voordeel kan worden verwacht en dat derhalve geen sprake is van een bron van inkomen. De controleur stelt in het concept controlerapport voor het gepresenteerde verlies over de jaren 1998 en 1999 te corrigeren. De aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over 1999 is opgelegd overeenkomstig de conclusies uit het controlerapport.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Partijen houdt verdeeld de vraag of van de activiteiten van belanghebbende kan worden gezegd dat daarmee redelijkerwijs voordeel viel te verwachten. Niet in geschil is dat belanghebbende met zijn activiteiten als postzegelhandelaar in het onderhavige jaar deelnam aan het economische verkeer en dat hij met die activiteiten voordeel beoogde.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3. Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 35.150,-.

3.4. De Inspecteur concludeert in hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de

Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Van een bron van inkomen is sprake indien wordt deelgenomen aan het economische

verkeer, voordeel wordt beoogd en voordeel redelijkerwijs kan worden verwacht.

4.2. Belanghebbende heeft in de jaren 1998 en 1999 veel tijd besteed aan het ordenen en

rubriceren van zijn bestaande postzegelverzameling en de in de jaren 1997 en volgende gedane aankopen van postzegels. Het Hof acht op zich aannemelijk dat die activiteit is verricht met als doelstelling het aantrekkelijk maken van de verzameling met het oog op betere verkoopbaarheid. Naast het rubriceren, het inschakelen van een accountant en inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel en het Bedrijfschap hebben slechts beperkte verkoopactiviteiten plaatsgevonden. Van structurele op verkoop gerichte activiteiten van enige omvang is in dit geding niets gebleken. Aan belanghebbendes voornemen om via Internet in postzegels te handelen heeft hij geen daadwerkelijke uitvoering gegeven. Een website is er niet gekomen. Voorts heeft belanghebbende, zoals hij blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank heeft verklaard, alvorens te starten met de activiteiten ten behoeve van de postzegelhandel, zich niet of nauwelijks georiënteerd op de markt voor postzegels.

4.3. Gelet op het onder 4.2. overwogene, kan naar het oordeel van het Hof

niet worden gezegd dat voor belanghebbende ultimo 1999 redelijkerwijs voordeel viel te verwachten uit zijn activiteiten inzake de handel in postzegels. Belanghebbende heeft niet gesteld of voldoende gemotiveerd aangevoerd dat ultimo 1999 sprake was van activiteiten dan wel van feiten en omstandigheden op grond waarvan hij ervan uit kon gaan dat hij in latere jaren wel voordeel uit de handel in postzegels zou genieten. De geringe gerealiseerde verkopen in de jaren 1998 en 1999 leiden niet tot een ander oordeel.

4.4. Nu van een bron van inkomen niet kan worden gesproken is ook het hoger beroep van

belanghebbende ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is op 8 februari 2007 gedaan door mrs Röben, voorzitter, Ettema en Meussen, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Te Brake als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 februari 2007

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20 303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.