Home

Gerechtshof Arnhem, 25-01-2007, AZ9802, 06-00197

Gerechtshof Arnhem, 25-01-2007, AZ9802, 06-00197

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
25 januari 2007
Datum publicatie
23 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:AZ9802
Formele relaties
Zaaknummer
06-00197

Inhoudsindicatie

WOZ.

Gemeente Oldebroek krijgt in hoger beroep alsnog gedeeltelijk gelijk inzake de waardevaststelling van een woning.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Elfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 06/00197

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

appellant : de heffingsambtenaar van de gemeente Oldebroek (hierna: de Ambtenaar)

verweerder : X, erven van A (hierna: belanghebbenden)

aangevallen beslissing : uitspraak van de Rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank) van 27 maart 2006, nummer 05/1595 WOZ

betreft : beschikking waardevaststelling ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ) voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006

nummer : 00000

mondelinge behandeling : op 11 januari 2007 te Arnhem

waarbij verschenen : de gemachtigde van belanghebbenden alsmede de Ambtenaar en de taxateur

gronden:

1. Op 23 januari 2007 zijn bij het Hof nadere stukken van de zijde van belanghebbenden ingekomen. Deze stukken maken geen deel uit van de stukken van het geding. Het Hof heeft in die stukken geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

2. Artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de belanghebbende op zijn verzoek wordt gehoord. De gemachtigde van belanghebbenden stelt dat hij tweemaal heeft verzocht om te worden gehoord. De Ambtenaar heeft dat weersproken. Naar het oordeel van het Hof is niet aannemelijk geworden dat de gemachtigde tijdens de bezwaarfase, dat wil zeggen voordat de uitspraak op bezwaar is gedaan, heeft verzocht om te worden gehoord. Een dergelijk verzoek is niet in het bezwaarschrift vermeld. Evenmin is gebleken dat het verzoek nadien nog is gedaan.

3. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de WOZ moet de waarde van de onderhavige tot woning dienende onroerende zaak - gelegen aan de a-straat 1 te Q - worden bepaald op de waarde die aan deze onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt als waardepeildatum 1 januari 2003.

4. De Ambtenaar heeft zich bij het nemen van de onderhavige beschikking op het standpunt gesteld dat de onder 3. bedoelde waarde van de onderhavige onroerende zaak op de waardepeildatum € 379.000 bedraagt. Bij de bestreden uitspraak heeft de Ambtenaar zijn standpunt gehandhaafd.

5. In beroep hebben belanghebbenden een waarde verdedigd van maximaal € 275.000. Ter onderbouwing van deze waarde hebben zij een op 5 oktober 2004 gedagtekend taxatierapport overgelegd, opgemaakt door B, makelaar in onroerend goed van Makelaars- en Assurantiekantoor B b.v. en C, taxateur onroerende zaken, namens de Belastingdienst. Het betreft een minnelijke taxatie die is uitgevoerd in verband met het overlijden van A in februari 2004, ten behoeve van het opstellen van de aangifte successierecht. In het rapport wordt geconcludeerd tot een waarde van de onderhavige onroerende zaak van € 275.000.

6. De Ambtenaar heeft in beroep geen taxatierapport overgelegd.

7. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigt, de WOZ-waarde van het onderhavige object op € 275.000 gesteld en bepaald dat de gemeente Oldebroek het betaalde griffierecht aan eisers [Hof: belanghebbenden] moet vergoeden. De Ambtenaar heeft bij dit Hof hoger beroep aangetekend tegen deze uitspraak van de Rechtbank.

8. Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde in hoger beroep heeft de Ambtenaar bij zijn beroepschrift een op 7 februari 2006 gedagtekend taxatierapport overgelegd, opgemaakt door D, gediplomeerd WOZ-taxateur in dienst bij E BV. In het rapport wordt geconcludeerd tot een waarde op de peildatum van de onderhavige onroerende zaak van € 375.000.

9. D heeft bij de waardebepaling rekening gehouden met de ligging, staat van onderhoud, inhoud en kaveloppervlakte van het object. Voorts is rekening gehouden met verkoopprijzen die rondom de peildatum voor min of meer vergelijkbare objecten zijn gerealiseerd. Op zichzelf is dit een werkwijze die een goede benadering kan geven van de gezochte waarde. Het Hof vindt echter aanleiding de gegevens omtrent de objecten b-straat 1 en c-straat 1 buiten aanmerking te laten, reeds omdat de verkoop daarvan op een dusdanig ver van de waardepeildatum gelegen tijdstip is gerealiseerd (te weten op 16 november 2004 en 18 oktober 2004) dat de daarvoor gerealiseerde verkoopprijs onvoldoende basis biedt voor het trekken van een conclusie met betrekking tot de gezochte waarde van de onderhavige zaak. Het Hof acht de gegevens met betrekking tot het object d-straat 1 evenmin bruikbaar ter onderbouwing van de waarde van de onroerende zaak van belanghebbenden, nu dat object - anders dan de onderhavige onroerende zaak - bouwgrond betreft. De gegevens met betrekking tot de genoemde andere vergelijkingsobjecten (e-straat 1 en f-straat 1), kunnen naar het oordeel van het Hof wel dienen ter onderbouwing. Met inachtneming van de onderlinge verschillen tussen de onderhavige onroerende zaak en de in het taxatierapport genoemde objecten geven de gerealiseerde verkoopprijzen van die objecten steun aan de door de Ambtenaar verdedigde waarde. Op grond van het vorenoverwogene acht het Hof het taxatierapport van D op zich bruikbaar om de waarde in het economische verkeer van de onderhavige zaak vast te stellen. Hieraan doet niet af dat de taxateur de vergelijkingspanden niet inpandig heeft bezichtigd.

10. Tegenover het taxatierapport van de Ambtenaar staat echter de door twee andere deskundigen (B en C) uitgevoerde minnelijke taxatie. Het Hof ziet in de omstandigheid dat bij het rapport geen gegevens van vergelijkbare objecten zijn gevoegd, geen aanleiding bedoeld rapport terzijde te stellen dan wel aan het daarin vervatte waardeoordeel minder betekenis toe te kennen.

11. Hoewel de minnelijke taxatie betrekking lijkt te hebben op een waardering naar de toestand van de onroerende zaak op 5 oktober 2004 en dus ruim anderhalf jaar na de waardepeildatum, werpt dit rapport - nu de waarde daarin € 100.000 lager is vastgesteld - een ander licht op de door D getaxeerde waarde. De ervaring leert immers dat - ook in de onderhavige periode - onroerende zaken in het algemeen in waarde zijn gestegen. De Ambtenaar heeft desgevraagd niet kunnen verklaren waarom de onderhavige onroerende zaak sinds de waardepeildatum € 100.000 in waarde zou zijn gedaald. Partijen hebben weliswaar ter zitting verklaard het erover eens te zijn dat de woning door achterstallig onderhoud eerder in waarde is gedaald dan gestegen, maar een aannemelijke verklaring voor een waardedaling van deze omvang is naar het oordeel van het Hof niet gegeven.

12. Dit in aanmerking nemende, stelt het Hof de waarde van de onderhavige woning op de waardepeildatum 1 januari 2003 in goede justitie vast op € 325.000.

13. Het hoger beroep is deels gegrond.

Proceskosten in beroep:

14. Belanghebbende heeft in beroep verzocht om vergoeding van proceskosten overeenkomstig artikel 8:75 van de Awb. Ter zitting bij de Rechtbank heeft de gemachtigde in verband daarmee verklaard dat hij een advocaat met een belastingspecialisatie heeft moeten raadplegen. De Rechtbank heeft, hoewel zij het beroep van belanghebbende gegrond heeft verklaard, geoordeeld dat voor een veroordeling in de proceskosten geen aanleiding bestaat.

15. Vooropgesteld moet worden dat wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, als regel de door hem in beroep gemaakte kosten voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 Awb in aanmerking komen. Van deze regel mag worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende (vgl. HR 12 mei 2006, nr. 42.449, BNB 2006/270).

16. Gelet op de inhoud van het beroepschrift acht het Hof aannemelijk dat belanghebbenden bij de voorbereiding van het beroepschrift kosten hebben moeten maken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Die kosten komen voor vergoeding in aanmerking (vgl. HR 11 december 1996, nr. 31 413, BNB 1997/57 en HR 14 juni 2002, nr. 36 931, BNB 2002/299). Niet is gesteld of gebleken dat zich in dezen de onder punt 15 vermelde uitzonderingsregel voordoet.

17. Het Hof stelt deze kosten vast op 1 punt voor proceshandelingen maal € 322 maal wegingsfactor 1 ofwel € 322.

Proceskosten hoger beroep:

18. Het Hof acht voorts termen aanwezig de Ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op € 10 voor reis- en verblijfkosten van belanghebbende.

Beslissing:

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de vergoeding van het griffierecht,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar van de Ambtenaar,

- stelt de waarde van de a-straat 1 vast op € 325.000,

- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep tot een bedrag van € 332, en wijst de Gemeente Oldebroek aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 25 januari 2007 door mr. C.M. Ettema, lid van de elfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(S. Darwinkel) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 februari 2007

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.