Home

Gerechtshof Arnhem, 08-02-2007, AZ9997, 04-00722

Gerechtshof Arnhem, 08-02-2007, AZ9997, 04-00722

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 februari 2007
Datum publicatie
6 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:AZ9997
Zaaknummer
04-00722

Inhoudsindicatie

Algemeen.

Aftrek van onderhoudskosten aan onroerende zaak op grond van het vertrouwensbeginsel toegestaan.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 04/00722

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende

: X

te : Z

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst te P

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag en verliesvaststellingsbeschikking inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000

nummer : H.06

mondelinge behandeling : op 25 januari 2007 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de Inspecteur

gronden:

1. Belanghebbende bezit samen met zijn twee broers de onroerende zaak gelegen aan de a- straat 1 en 2 te Q (hierna: het pand). Het pand is eind 2000 verhuurd aan A B.V., waarbij is geopteerd voor met omzetbelasting belaste verhuur.

2. Aan het einde van het jaar 2000 en het begin van het jaar 2001 zijn werkzaamheden verricht aan dit pand. Om en nabij de helft van het pand is gesloopt. Deels op de bestaande fundamenten en met gebruikmaking van bestaande muren en deels op nieuwe fundamenten is een hal aangebouwd die hoger is en meer vloeroppervlak heeft dan het gesloopte gedeelte. De hal is verbonden met de niet gesloopte gedeelten van het pand. Verder hebben nog werkzaamheden plaatsgevonden in de niet-gesloopte gebouwen en op het omliggende terrein.

3. Over het vierde kwartaal van 2000 is omzetbelasting teruggevraagd over de in die periode ontvangen facturen. Naar aanleiding daarvan heeft de Inspecteur een controle laten instellen door B bij het samenwerkingsverband van de drie broers. Bij deze controle is de juistheid van de in aftrek gebrachte omzetbelasting beoordeeld. De controle heeft plaatsgevonden bij het pand op 9 februari 2001. Op dat moment was de bouw van de hal in zoverre gevorderd dat de staalconstructie en het dak gereed waren. B heeft de toestand van het pand in ogenschouw genomen. Mede aan de hand van die kennis heeft hij de in het vierde kwartaal van 2000 door belanghebbende ontvangen facturen die op de werkzaamheden betrekking hebben beoordeeld en de in aftrek gebrachte omzetbelasting toegestaan.

4. De Inspecteur rekent de drie broers tot dezelfde entiteit. Dit houdt niet in dat de aangiften inkomstenbelasting van de drie broers gelijktijdig of door dezelfde persoon worden behandeld.

5. Belanghebbende en zijn broers hebben samen een kosten/baten-overzicht gemaakt voor hun aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2000 waarin de inkomsten en de afzonderlijke kostenposten van het pand zijn gespecificeerd en de aan te geven bedragen zijn vermeld (hierna: het kosten/baten-overzicht). Op basis van dit kosten/baten-overzicht, hebben de drie broers ieder € 37.554 ter zake van voornoemde werkzaamheden op het inkomen in mindering gebracht.

6. Op 8 november 2001 heeft B namens de Inspecteur een brief gestuurd aan één van de broers van belanghebbende, AX, waarin hij meldt dat hij de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2000 in behandeling heeft genomen. Over de daarin opgevoerde "onderhoudskosten van overige onroerende zaken" stelt hij de volgende vragen:

" a. Wie behoort de onroerende zaak toe.

b. Waar is de onroerende zaak gevestigd.

c. Wat is de aard van de verbouwing c.q. aanpassing.

d. Graag ontvang ik van u onderliggende bescheiden die betrekking hebben op de in aftrek gebrachte onderhoudskosten.

e. Is het in aftrek gebrachte bedrag het totaal bedrag of een deel en waar zijn dan de andere kosten in aftrek gebracht."

7. In zijn antwoord geeft AX aan dat hij het pand gezamenlijk met zijn broers bezit, waarbij aan elke broer eenderde deel toekomt. Hij duidt de aard van de verbouwing als een renovatie en sluit het kosten/baten-overzicht bij.

8. Naar aanleiding van dit antwoord heeft de Inspecteur de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2000 van AX in overeenstemming met de ingediende aangifte opgelegd.

9. Nadien ontvangen belanghebbende en zijn andere broer het verzoek van de Inspecteur om nadere informatie te verstrekken over de in de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2000 opgevoerde "onderhoudskosten van overige onroerende zaken". De Inspecteur meent dat de gegevens waarover hij op dat moment beschikt, waaronder de briefwisseling met AX, onvoldoende zijn om de aangifte te kunnen behandelen. B, die de aangifte van AX heeft behandeld, is dan inmiddels met pensioen gegaan. De Inspecteur heeft bij belanghebbende en zijn broer de aftrek van de onderhoudskosten ad € 37.554 niet in aftrek toegestaan.

10. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende erop mocht vertrouwen dat de aftrek van onderhoudskosten van overige onroerende zaken op een gelijke wijze zou worden behandeld als bij AX. Daarnaast is in geschil of de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden en of de werkzaamheden aan het pand voor ongeveer 70 percent zijn te duiden als onderhoud, zoals belanghebbende verdedigt, of als een radicale vernieuwing, welk standpunt de Inspecteur voorstaat.

11. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag. In het bezwaarschrift wordt verzocht het gehele bedrag aan kosten als onderhoudskosten in aftrek toe te staan, welke aftrek zou leiden tot een negatief belastbaar inkomen. Het Hof vat daarom het bezwaar tegen de aanslag tevens op als een bezwaar tegen de verliesvaststelling over het jaar 2000. Nu de Inspecteur op laatstbedoeld bezwaar niet afzonderlijk uitspraak heeft gedaan, moet worden geoordeeld dat in de onderhavige uitspraak op bezwaar ook de beslissing ligt besloten om de verliesvaststellingsbeschikking te handhaven.

12. Belanghebbende stelt dat hij aan het vaststellen van de aanslag van AX en de daaraan voorafgaande briefwisseling het vertrouwen mocht ontlenen, dat ook bij hem de aftrek van de kosten aan het pand zou worden geaccepteerd. Daarbij weegt volgens hem mee dat degene die de controle omzetbelasting bij de drie broers heeft gedaan, B, dezelfde persoon was die de vragen heeft gesteld over de aangifte inkomstenbelasting van één van de broers, AX, en naar aanleiding daarvan de aanslag heeft vastgesteld. De Inspecteur brengt daartegen in, dat de behandeling van een aangifte bij de ene persoon geen in rechte te beschermen vertrouwen kan wekken bij een andere persoon.

13. Het in aftrek gebrachte bedrag ziet op dezelfde kosten aan hetzelfde pand als dat van de broer, AX. Deze broer behoort tot dezelfde entiteit als belanghebbende. Voor de omzetbelasting worden de drie broers gezamenlijk behandeld. Bij de controle omzetbelasting heeft B namens de Inspecteur de onroerende zaak in ogenschouw genomen en de op de werkzaamheden betrekking hebbende facturen bezien. Dezelfde persoon heeft de aangifte inkomstenbelasting van AX behandeld en, na over de verrichte werkzaamheden vragen te hebben gesteld, de aanslag in overeenstemming met de aangifte vastgesteld. Hij is daarbij uitgegaan van hetzelfde kosten/baten-overzicht, als belanghebbende heeft overgelegd. Onder deze omstandigheden mocht belanghebbende er in redelijkheid op vertrouwen, dat ook bij hem de aftrek van de kosten als onderhoudskosten zou worden geaccepteerd (vergelijk HR 7 december 2001, nr. 36494, BNB 2002/44).

14. De Inspecteur stelt dat B een fout heeft gemaakt, omdat hij geen vervolgvragen heeft gesteld, waardoor hij niet precies wist welke werkzaamheden verricht zijn. B zou misleid zijn, doordat AX de werkzaamheden als een "renovatie" heeft aangeduid. Dit verweer treft geen doel. Bij zijn controle voor de omzetbelasting heeft B immers het pand en de werkzaamheden, die op dat moment nog in gang waren, in ogenschouw genomen. Daarnaast heeft hij de op de werkzaamheden betrekking hebbende facturen over het vierde kwartaal van 2000 gezien. Voorts heeft B vragen gesteld, die AX heeft beantwoord. Naar het oordeel van het Hof kon AX en in zijn voetspoor belanghebbende redelijkerwijs ervan uitgaan dat de vaststelling van de aanslag van berustte op een bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur.

15. Gelet op het hiervoor overwogene oordeelt het Hof, dat de Inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, door de als "onderhoudskosten van overige onroerende zaken" door belanghebbende aangedragen kosten niet in aftrek toe te staan. Op het inkomen van belanghebbende moet het bedrag ad € 37.554 in mindering worden gebracht.

16. Nu belanghebbende reeds op deze grond in het gelijk wordt gesteld, hoeven de andere grieven geen behandeling meer en kan voorbij worden gegaan aan het voorwaardelijk getuigenaanbod door belanghebbende.

proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 1.449 (proceskosten bezwaar: 2 punten ? wegingsfactor 1,5 ? € 161 per punt, en proceskosten beroep: 2 punten ? wegingsfactor 1,5 ? € 322 per punt). Nu sprake is van twee belanghebbenden, wordt het berekende bedrag over beide zaken verdeeld, zodat een bedrag van € 724,50 worden toegekend. Daarnaast wordt € 20 aan reiskosten toegekend.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de onderhavige belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van negatief € 15.008, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;

- stelt het verlies vast op € 15.008;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 37;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 744,50 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 8 februari 2007 door mrs. R.F.C. Spek, voorzitter, J. van de Merwe en J.W. Zwemmer, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 februari 2007.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.