Home

Gerechtshof Arnhem, 02-02-2007, BA0002, 05-00200

Gerechtshof Arnhem, 02-02-2007, BA0002, 05-00200

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
2 februari 2007
Datum publicatie
6 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BA0002
Zaaknummer
05-00200

Inhoudsindicatie

Baatbelasting.

Verordening baatbelasting gemeente Epe onverbindend omdat gemeentelijke begraafplaats buiten de heffing is gelaten.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 05/00200

U i t s p r a a k

op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Epe (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de baatbelasting a-straat.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. De aanslag is berekend naar 11 maatstafeenheden à € 417,72 op € 4 594,92.

1.2. Het daartegen ingestelde bezwaar van belanghebbende is door de verweerder bij uitspraak van 24 december 2004 ongegrond verklaard.

2. Geding voor het Hof

2.1. Het beroepschrift is per telefax op 3 februari 2005 en per post met één bijlage op 4 februari 2005 ter griffie ontvangen en op 3 mei 2005 aangevuld.

2.2. Tot de stukken van het geding behoort verder het verweerschrift met bijlagen.

2.3. Bij het onderzoek ter zitting op 15 november 2006 te Arnhem, waarbij de beroe-pen van belanghebbende en vier andere belanghebbenden die bij het Hof bekend zijn onder de nummers 05/00200 tot en met 05/00204 (hierna tezamen ook aan te duiden met: belanghebbenden) met wederzijdse instemming gelijktijdig zijn behandeld, zijn gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde alsmede de verweerder.

2.4. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.5. De notities van het pleidooi dat de gemachtigde van belanghebbenden ter zitting heeft gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.

3. De vaststaande feiten

3.1. Belanghebbende is eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Z, sectie A, nummer 0001. Het perceel is gelegen aan de a-straat 1 te Z.

3.2. Op 23 november 2000 heeft de raad van de gemeente Epe onder nummer C16 het Bekostigingsbesluit a-straat te Z 2000 vastgesteld. Volgens dit besluit worden door mid-del van heffing van een baatbelasting de voor rekening van de gemeente blijvende lasten van de tot stand te brengen voorzieningen ten behoeve van een aantal percelen aan de a-straat te Z voor 100% omgeslagen over de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de door deze voorzieningen gebate onroerende zaken. De voorzienin-gen omvatten volgens dat besluit in ieder geval:

– het doortrekken c.q. vergroten van de riolering;

– het verbreden van de bestaande verharding;

– het uitbreiden van de bestaande openbare straatverlichting.

3.3. Bij brief van 17 juli 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Epe aan belanghebbenden exploitatieovereenkomsten aangeboden. Deze zijn als bijlagen I en I2 tot en met I5 bij het verweerschrift overgelegd. Op blad 1 van ‘Bijlage 1’ van elk daarvan zijn de kosten van de zo-even genoemde voorzieningen uitgesplitst als volgt (bedragen in guldens):

Verbreding weg (deel A) met 1,50 m. asfalt over ca. 85 m. 79 800

Verbreding weg (deel B) met 0,60 m. grastegels over ca. 210 m. 26 600

Riolering 39 900

Verlichting 13 300

159 600 incl. BTW

en is over de toedeling van de kosten onder meer het volgende vermeld:

Verbreding

– extra kosten verbreding deel A (asfalt ? grastegels) voor de helft t.l.v. perceel 4817 en de voor de helft verdelen over de overige percelen naar gemiddelde percentage

– resterende kosten verbreding verdelen over alle percelen naar gemiddelde percentage

waarbij als totaal van de extra kosten en resterende kosten ƒ 106 350 is vermeld en als standaard-rioolaansluitkosten (baatbelasting riolering) ƒ 21 485, zijnde vijfmaal ƒ 4 297.

3.4. Op 13 mei 2003 heeft het college onder agendanr. C2 aan de raad het volgende voorstel gedaan:

Op twee percelen langs de a-straat te Z zijn onlangs woningen met bedrijfsruimte ge-bouwd. Daarnaast heeft zich in een bestaande bedrijfshal een b-winkel gevestigd. Op twee percelen kan nog een woning met bedrijfsruimte worden gebouwd. De betreffende vier percelen en de b-winkel zijn aangegeven op de tekening, die voor u in het raadsdossier ter inzage ligt.

Deze ontwikkelingen hebben tot gevolg dat de bestaande riolering in de a-straat ter hoogte van de betreffende percelen moet worden vergroot en verlengd, de weg moet worden ver-breed en de openbare straatverlichting moet worden uitgebreid. De uit te voeren werk-zaamheden zijn aangegeven op de in het raadsdossier gevoegde tekening nr. 2-11-2-156. De totale kosten van de werkzaamheden worden geraamd op € 93 000,–. Van dit bedrag wordt € 40 900,– (kapitaallasten € 3 273,–/jaar) ten laste gebracht van de post rioolrecht en een bedrag van € 59 200 wordt verhaald op de eigenaren van voornoemde vijf percelen. In het te verhalen bedrag is € 7 100,– aan BTW opgenomen die wij als gemeente gecom-penseerd krijgen via het BTW-compensatiefonds. In het beschikbaar te stellen krediet van € 93 000,– is deze BTW niet opgenomen. In de toelichting op het bekostigings¬besluit wordt dit nader toegelicht.

Op 13 november 2000 heeft de raad besloten voor het verhalen van deze kosten op deze eigenaren door middel van een baatbelasting een bekostigingsbesluit vast te stellen. Nu de te verhalen kosten bekend zijn, kan het eerder vastgestelde bekostigingsbesluit worden vervangen door een bekostigingsbesluit waarin het te verhalen bedrag is opgenomen.

3.5. Op 19 juni 2003 heeft de raad van de gemeente Epe besloten als volgt:

DE RAAD DER GEMEENTE EPE

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders (Handelingen van de raad, bijlagenr. C 2;)

gelet op artikel 222, tweede lid van de Gemeentewet;

BESLUIT:

via de heffing van een baatbelasting de voor rekening van de gemeente blijvende lasten van door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand te brengen voorzieningen in de a-straat te Z om te slaan over de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of be-perkt recht van de door deze voorzieningen gebate onroerende zaken.

a. het gebied waarin de onroerende zaken zijn gelegen die gebaat worden door de onder b. genoemde voorzieningen, aan te duiden door middel van het gearceerde gebied op de bij dit besluit behorende en gewaarmerkte kaart;

b. dat de voorzieningen in ieder geval uit de volgende werken bestaan:

1. het doortrekken c.q. vergroten van de riolering;

2. het verbreden van de bestaande verharding;

3. het uitbreiden van de bestaande openbare verlichting;

c. de mate waarin de kosten van de onder b. genoemde voorzieningen via een baatbelas-ting op genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht zullen worden verhaald, vast te stellen op 100% van de kosten, zoals opgenomen onder de bij d. vermelde indica-tieve kostenbegroting, zulks onder de bij de latere baatbelasting vast te stellen regels met betrekking tot onder meer de definitieve omvang en de verdeling van de kosten over de binnen het onder a. genoemde gebied gelegen onroerende zaken;

d. de kosten als volgt indicatief te begroten:

opruimingswerkzaamheden € 12 000,–

grondwerken „ 1 800,–

verharding „ 17 500,–

plaatsen lichtmasten „ 6 000,–

€ 37 300,–

omzetbelasting (voetnoot: Zie toelichting bij dit besluit) „ 7 100,–

voorbereiding en toezicht 67 uur à € 67,– „ 4 500,–

Subtotaal € 48 900,–

Rioolaansluitkosten 5×€ 2 060,– „ 10 300,–

Totale kosten € 59 200,–

e. de inhoud van dit besluit, dat wordt aangehaald als “Bekostigingsbesluit a-straat te Z 2003” bekend te maken overeenkomstig artikel 139 Gemeentewet. Dit besluit treedt in de plaats van het “Bekostigingsbesluit a-straat te Z 2000”.

Epe, 19 juni 2003.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

(w.g. V.J.S.M. Smit) (w.g. Drs. L. Eland)

Toelichting bij Bekostigingsbesluit a-straat te Z 2003.

Op grond van de wettekst van artikel 222 van de Gemeentewet zou het niet mogelijk zijn om de compensabele BTW via de baatbelasting te verhalen. Gelet op het feit dat dit bij de leges, rechten en afvalstoffenheffing wel mogelijk is en er geen principieel verschil is tus-sen de baatbelasting en deze heffingen lijkt dit een misser van de gemeentelijke wetgever. In overleg met de VNG is besloten om toch het overzicht inclusief BTW op te nemen. De VNG zal de staatssecretaris van Financiën verzoeken te bevestigen dat ook bij de baat¬belasting in de geest van de rechten, de BTW onder de kosten kunnen worden geschaard en dus worden verhaald. Mocht een dergelijke reactie van de staatssecretaris uitblijven, dan zal bij het vaststellen van de verordening de BTW niet tot de kosten worden gerekend.

3.6. Bij raadsbesluit van 17 juni 2004 is de Verordening baatbelasting a-straat (hierna: de Verordening) vastgesteld. Deze luidt, voor zover hier van belang:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder een onroerende zaak:

1. een gebouwd eigendom;

2. een ongebouwd eigendom;

Artikel 2 Belastbaar feit

1. Onder de naam ‘baatbelasting a-straat’ wordt in de vorm van een heffing ineens een di-recte belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente bin-nen de vette omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaar-merkte kaart, die op 1 juli 2004 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voor-zieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het ge-meentebestuur;

2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:

a. het doortrekken en vergroten van de riolering;

b. het verbreden van de bestaande verharding;

c. het uitbreiden van de bestaande openbare verlichting.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

1. De maatstaf van heffing is de uitkomst van de volgende formule:

(L+O)×½×100×F waarin:

L = de lengte van de grens tussen de onroerende zaak en de a-straat, gedeeld door de som van alle grenslengtes van alle onroerende zaken aan de a-straat die zijn gelegen binnen het op de in artikel 2, eerste lid bedoelde kaart aangegeven gebied;

O = de oppervlakte van de onroerende zaak gedeeld door de som van de oppervlakten van alle onroerende zaken die zijn gelegen binnen het op de in artikel 2, eerste lid bedoelde kaart aangegeven gebied;

F = de liggingsfactor bedoeld in lid 3 van dit artikel;

2. De oppervlakte van de onroerende zaak wordt bepaald op het aantal volle vierkante meters zoals blijkt uit de kadastrale gegevens;

3. De liggingsfactor voor de op de in artikel 2 bedoelde kaart voorkomende onroerende zaken in het gebied, aangegeven in:

a. gele kleur is: 1,75

b. groene kleur is: 1,00.

Artikel 5 Belastingtarief

1. De belasting bedraagt voor elke eenheid van de heffingsmaatstaf € 417,72;

2. Voor de berekening van de belasting wordt een gedeelte van een in het eerste lid ge-noemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

3.7. In het voorstel dat het college daartoe op 4 mei 2004 aan de raad heeft gedaan, is onder meer het volgende vermeld:

I Inleiding

De reconstructie van de a-straat te Z is eind 2003 voltooid. Het betrof hier het verbreden van de weg, doortrekken en vergroten van de riolering en uitbreiding van de openbare straatverlichting. In het kort volgt hier de voorgeschiedenis: Er heeft begin 2000 overleg plaatsgevonden met een aantal belanghebbenden, waarbij tevens het kostenaspect aan de orde is geweest. Vervolgens is op 13 oktober 2000 besloten tot deze reconstructie. Daarna is op 23 november 2000 het eerste bekostigingsbesluit vastgesteld. Op 29 mei 2001 zijn de concept exploitatie-overeenkomsten vastgesteld. Geen van de belanghebbenden heeft hiervan gebruik willen maken. Op de kredietaanvraag is op 19 juni 2003 besloten, waarbij tevens een nieuw bekostigingsbesluit is vastgesteld. 19 augustus 2003 ongeveer een maand voor de aanvang van de werkzaamheden – heeft een laatste informatie¬bijeenkomst met de belanghebbenden plaatsgevonden. Tijdens deze samenkomst zijn belanghebbenden geïnformeerd over technische aspecten van de reconstructie, alsmede over het kostenver-haal. Het formele traject van het kostenverhaal wordt met de vaststelling van de verorde-ning baatbelasting a-straat bestuurlijk afgerond. Daarna rest uiteraard nog de uitvoering door de eenheid Belastingen en WOZ met eventuele bezwaar en beroepsprocedures.

(…)

III Financiële gevolgen en risico’s

In het bekostigingsbesluit van 19 juni 2003 is uitgegaan van € 59 200 aan verhaalbare kos-ten. (…) Inmiddels zijn de totale kosten vrijwel geheel bekend, deze worden als volgt ge-specificeerd:

Verbreding weg, doortrekken en vergroten riolering € 42 944,01

Straatverlichting 6 182,29

Afwerking (sleuven, borden, belijning, etc, schatting) 1 000,00

Totaal € 50 126,30

(…)

IV Overige gevolgen van de aanpak

Daar de baatbelasting een objectieve belasting is, zal voor de beoordeling of er sprake is van baat en voor de verdeling van de kosten aangesloten moeten worden bij objectieve cri-teria. Het bestemmingsplan is zo’n objectief criterium. Het geldende bestemmingsplan al-daar is het “agrarisch gebied, 4e partiële herziening”. Het gebied dat in het bekostigingsbe-sluit is gearceerd, heeft als bestemming werkgebied. De thans niet bebouwde percelen zijn eveneens gebaat, aangezien ook daar nog gebouwd zou kunnen worden op basis van het vigerende bestemmingsplan.

Het gedeelte van de a-straat ter hoogte van perceel 4817 (deel A) is aan de westzijde ver-breed met 1,50 m asfalt. Het gedeelte van de a-straat ter hoogte van de percelen 4818, 4819, 4820 en 4821 (deel B) is aan de westzijde 0,6 m verbreed met een strook grastegels. Omdat de verkeersintensiteit en het vrachtverkeer op deel A ten gevolge van de vestiging van de b-winkel op perceel 4817 meer zal toenemen dan de verkeersintensiteit op deel B, is de verbreding van deel A groter dan die van deel B en is de verbreding van deel A uit-gevoerd in asfalt en die van deel B in grastegels. Aangezien perceel 4817 meer is gebaat bij de verbreding van deel A dan de andere percelen, wordt hiervoor een liggingsfactor 1,75 gehanteerd. Bij de overige percelen wordt een liggingsfactor 1 gehanteerd. Deze fac-tor is ontstaan na herberekening van de bedragen genoemd in het besluit van 29 mei 2001 en verwerking van de daarin genoemde verdeelsleutels tot een heffingsmaatstaf voor de baatbelasting.

De drie tussenliggende percelen (1833, 1892 en 1893) die niet zijn gearceerd met daarop twee woningen hebben als bestemming agrarische doeleinden klasse B. Dit houdt in dat deze percelen volgens het bestemmingsplan niet bebouwd mogen worden. De twee wo-ningen die er nu staan vallen onder het overgangsrecht. Deze woningen waren reeds aan-gesloten op de riolering en zijn voorts niet gebaat bij de reconstructie. Het tussengelegen niet-bebouwde perceel en de aan de overzijde van de weg gelegen percelen, welke even-eens bestemming agrarische doeleinden klasse B hebben, zijn hierbij eveneens niet gebaat.

4. Het geschil, de standpunten en de conclusies van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld,

4.1.1. of de aanslag is opgelegd uit kracht van een verbindende verordening en, zo ja,

4.1.2. of het onder ?3.1 genoemde perceel is gebaat door de onder ?3.5, b, en onder ?3.6, Artikel 2, genoemde voorzieningen.

4.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd hetgeen is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

4.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toege-voegd wat is vermeld in het onder ?2.4 vermelde proces-verbaal.

4.4. Belanghebbende verzoekt in beroep de aanslag te vernietigen.

4.5. De verweerder concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Het Hof zal, hoewel afhankelijk van het antwoord op de onder ?4.1.1 geformuleer-de vraag mogelijk ten overvloede, eerst het onder ?4.1.2 omschreven geschilpunt behande-len.

5.2. Zoals is geoordeeld in de arresten van de Hoge Raad van 8 augustus 2003, nrs. 36 766, 36 769, 36 777, 36 778 en 36 779 (Belastingblad 2003, blz. 974, 979, 984, 988 resp. 991), is onder het tot stand brengen van voorzieningen in de zin van art. 222, lid 1, van de Gemeentewet niet enkel te verstaan het tot stand brengen van een voorheen niet bestaande voorziening. Ook een wijziging of vervanging van een bestaande voorziening kan het tot stand brengen van een voorziening in de zin van die wetsbepaling inhouden, mits dit in een verbetering van de bestaande voorziening resulteert. Van het tot stand brengen van een voorziening in de zin van art. 222, lid 1, van die wet is evenwel geen sprake indien en voorzover de door of met medewerking van het gemeentebestuur uitge-voerde werkzaamheden bestaan in onderhoudswerkzaamheden, daaronder mede begre-pen het wegwerken van achterstallig onderhoud. Indien, zoals in het onderhavige geval, de door de gemeente uitgevoerde werkzaamheden de herinrichting van een weg betref-fen, is slechts sprake van het tot stand brengen van een voorziening in de voormelde zin indien en voorzover door de herinrichting het geheel van voorzieningen in de heringe-richte weg in vergelijking met de toestand waarin deze zich bij de oorspronkelijke inrich-ting of de laatste herinrichting bevond, wezenlijk is veranderd, waardoor het naar inrich-ting, aard of omvang een wijziging heeft ondergaan.

5.3. In het voorstel van het college aan de raad dat heeft geleid tot het bekostigingsbe-sluit van 19 juni 2003 ligt de kennelijke zienswijze van de gemeente besloten dat de voorzieningen die in artikel 2 van de Verordening zijn vermeld, noodzakelijk zijn gewor-den als gevolg van de bouw van de daar bedoelde twee woningen met bedrijfsruimte en de vestiging van de daar bedoelde b-winkel. In die zienswijze was derhalve tenminste de uitbreiding en vergroting van de riolering noodzakelijk om die bouw en die vestiging mogelijk te maken, zonder dat sprake was van het wegwerken van achterstallig onder-houd. Uit deze noodzakelijkheid volgt, dat het geheel van de voorzieningen – verharding, riolering en verlichting – in het betrokken gedeelte van de a-straat in vergelijking met de toestand waarin dit zich bij de oorspronkelijke inrichting of de laatste herinrichting be-vond, wezenlijk veranderd is, doordat het naar inrichting, aard of omvang een wijziging heeft ondergaan.

5.4. Het vorenstaande wettigt het vermoeden dat de reconstructie de aanliggende onroerende zaken in een voordeliger positie heeft gebracht, daar de ontsluiting en aan-sluiting ervan in betekenende mate zijn verbeterd. Dit vermoeden wordt onvoldoende ontzenuwd door de stelling van belanghebbende, dat de praktijk leert dat het verkeer om de versmalling te overbruggen gebruik maakt van de grasstrook en dat deze uitwijkmoge-lijkheid geluidsoverlast geeft en verkeersopstoppingen veroorzaakt. Hierin ligt niet beslo-ten en ook anderszins is niet gesteld of gebleken, dat deze bezwaren de bedoelde voorde-liger positie tenminste geheel zouden tenietdoen.

5.5. Vraag ?4.1.2 wordt dus bevestigend beantwoord.

5.6. De voorzieningen bestaan in verbreding van wegverharding, vergroting en door-trekking van de riolering en uitbreiding van de openbare verlichting. Naar de aard van deze voorzieningen is het nut en daarmee de batende werking ervan niet beperkt tot onroerende zaken die dienen tot gebruik, althans bestemd zijn, voor handelsdoeleinden.

5.7. Uit de onder ?3.3 aangehaalde bijlage blijkt dat, als uitgangspunt van het beoogde privaatrechtelijke kostenverhaal, de lasten van de vergroting en doortrekking van de riolering een kwart van de totale lasten uitmaakten. De opeenvolgende bekostigings¬besluiten en de toelichtingen daarop bevatten evenmin als het onder ?3.7 weergegeven voorstel aan de raad een uitsplitsing waaruit een andere verhouding zou volgen. Die doortrekking en vergroting moet voorts worden beschouwd als een voorziening die uit haar aard niet alleen voordeel brengt aan alle bestaande gebouwen en verharde terreinen maar ook aan alle bebouwbare gronden die op de vergrote en doorgetrokken riolering kunnen worden aangesloten.

5.8. Volgens de toelichting die hiervoor onder ?3.7, IV, is aangehaald, zijn de twee woningen op de percelen nrs. 1833 en 1893 niet gebaat bij de reconstructie. Volgens de aangevallen uitspraak hebben die woningen, aldaar aangeduid met de huisnummers 69 en 71, de bestemming eengezinshuizen in open bebouwing. Volgens het verweerschrift is de openbare verlichting niet aangelegd – naar ter zitting is toegelicht, moet dit worden ver-staan als: uitgebreid – ten behoeve van die woningen en wordt het eventueel verhoogde veiligheidsgevoel tenietgedaan door de voordeliger positie waarin de naast en achterlig-gende bouwterreinen zijn komen te verkeren, wat voor de betrokken woningen kan leiden tot meer verkeersoverlast. Noch hierin noch elders in de stellingname van de verweerder ligt evenwel besloten dat de mate waarin die woningen door de doortrekking en de ver-groting van de riolering zijn gebaat, wordt overtroffen door de mate waarin zij door de wegreconstructie en/of de verlichting zouden zijn geschaad. Gesteld noch gebleken is voorts dat de voorzieningen waarop de onderhavige belasting betrekking heeft, als tot stand te brengen werken een zo geringe samenhang vertonen dat tot verhaal van de kos-ten van die voorzieningen niet kon worden volstaan met de heffing van één baatbelasting – een en ander in de zin van het arrest van de Hoge Raad van 15 juli 1980, nr. 19 929 (BNB 1980/301*). Beoordeeld moet dus worden of die woningen door het samenhangen-de geheel van de in artikel 2 voormeld genoemde voorzieningen zijn gebaat.

5.9. Ter zitting heeft de verweerder desgevraagd niet kunnen verklaren, dat beide woningen geen, althans belangrijk minder, voordeel zouden hebben van de capaciteits-uitbreiding van de riolering. Aangenomen moet worden, dat die uitbreiding nodig was om de riolering in het gehele betrokken gebied, dus ook jegens die twee woningen, aan haar bestemming te kunnen laten blijven beantwoorden ook nadat er nieuwe onroerende zaken op zouden zijn aangesloten.

5.10. Het hiervoor overwogene brengt mee, dat indien die woningen al niet zouden zijn gebaat door de verbreding van de wegverharding, zij in ieder geval zijn gebaat door de vergroting en uitbreiding van de riolering.

5.11. De verweerder stelt zich op het standpunt dat de gemeentelijke begraafplaats, gelegen aan de westzijde van de a-straat, vanaf het kruispunt met de noordelijk gelegen c-straat gezien aan de rechterzijde, door de genoemde voorzieningen niet is gebaat. De inrit ligt tegenover huisnummer 65, waar een b-winkel is gevestigd. In de aangevallen uitspraak is aangevoerd, dat de begraafplaats niet veelvuldig door grote vrachtwagens wordt aangedaan, nauwelijks hemelwater op het riool loost en wanneer het donker is niet of nauwelijks wordt bezocht. In het verweerschrift is bovendien aangevoerd, dat de weg-verbreding niet wezenlijk ertoe bijdraagt dat de begraafplaats beter gebruikt kan worden.

5.12. Ook indien moet worden aangenomen dat, zoals uit de onder ?3.4 en ?3.5 aange-haalde besluitvorming zou kunnen worden afgeleid, de vestiging van een b-winkel en de projectie van bedrijfswoningen langs het betrokken gedeelte van de a-straat de recht-streekse aanleiding is geweest voor de reconstructie, dan nog vloeit daaruit niet voort dat de batende werking daarvan zou zijn beperkt tot de percelen waarop de b-winkel is ge-vestigd en de bedrijfswoningen zijn geprojecteerd. Wel is van de uitbreiding van de openbare straatverlichting aannemelijk dat deze de begraafplaats niet in een voordeliger positie brengt. Belanghebbende weerspreekt niet en het Hof acht aannemelijk dat de begraafplaats niet of nauwelijks wordt bezocht als het donker is. Hiermee strookt belang-hebbendes stelling ter zitting, dat het enige lichtpunt op de begraafplaats zich bij de waterkraan dichtbij de ingang bevindt.

5.13. De bedoelde reconstructie bestaat evenwel niet alleen in uitbreiding van de straat-verlichting. Van de batende werking van de wegverbreding moet in het algemeen worden aangenomen dat deze zich uitstrekt tot alle onroerende zaken die door het betrokken gedeelte van de a-straat worden ontsloten.

5.14. Uit de wederzijdse stellingen, de foto’s die bij het verweerschrift en ter zitting namens belanghebbende en de medebelanghebbenden zijn overgelegd alsmede de daarop wederzijds gegeven toelichtingen moet worden afgeleid, dat de verharding over het gedeelte van ± 85 m vanaf het kruispunt met de c-straat tot de inrit van de begraafplaats is verbreed met asfalt over een breedte van 1,5 m en aan de westzijde bovendien met een voetpad ter breedte van ongeveer 4½ stoeptegels en dat verder zuidelijk over een lengte van ± 210 m en een breedte van 0,60 m zogenoemde grastegels zijn toegepast.

5.15. Mede naar aanleiding van de onder ?5.4 weergegeven bezwaren van belangheb-bende voert de verweerder het volgende – zakelijk weergegeven – aan:

5.15.1. (verweerschrift, blz. 5, zesde alinea) De begraafplaats is niet gebaat bij de recon-structie. De wegverbreding draagt er niet wezenlijk toe bij dat de begraafplaats beter gebruikt kan worden. De veronderstelling van belanghebbende dat het opdraaien van de inrit bij de begraafplaats gemakkelijker gaat, is onjuist. De inrit was ook vóór de recon-structie al aangesloten op de weg. Het inrijden vormde dus geen probleem en is ook niet verbeterd door de reconstructie. Het feit dat voorheen lastig met twee auto’s naast elkaar gereden kon worden en dat dit nu niet het geval is, vormt geen wezenlijke verbetering. Ook bezoekers van de begraafplaats hebben geen voordeel van de reconstructie.

5.15.2. (verweerschrift blz. 6, derde alinea) De asfaltweg is wegens de aard van de be-drijven slechts verbreed tot en met de b-winkel, omdat deze wordt bezocht door grote vrachtwagens. Bij de overige bedrijven aan de a-straat zal dit veel minder of geheel niet het geval zijn, zodat de noodzaak van een dergelijke verbreding niet aanwezig was. De mening van belanghebbende dat de verbreding van de weg geen succes is, is een subjec-tieve. Die verbreding bracht wel degelijk een verbetering, doordat de b-winkel beter bereikbaar is geworden en over de verbreding met grastegels auto’s elkaar kunnen passe-ren zonder het wegdek te beschadigen. Daardoor zijn ook de overige bedrijven, in casu de onroerende zaak van belanghebbende, beter bereikbaar.

5.16. De beide onder ?5.15.1 en ?5.15.2 weergegeven stellingnamen laten de vraag open waarin het verschil schuilt tussen de voordeliger positie waarin de wegverbreding de bedrijven brengt en de door de verweerder gestelde afwezigheid daarvan jegens de be-graafplaats. In die stellingnamen liggen elkaar tegensprekende antwoorden besloten. Indien immers het bezoekers althans bevoorradingsverkeer van de b-winkel wordt ver-gemakkelijkt door de wegverbreding tot aan de begraafplaats, geldt dit tevens voor het verkeer dat de begraafplaats tot bestemming heeft. Vermindering van de hinder die beide soorten verkeer elkaar bij gelijktijdig gebruik van het betrokken wegvak toebrengen, is immers niet alleen in het wederzijdse voordeel van die beide maar komt ook het overige verkeer ten goede.

5.17. Uit hetgeen tot dusver is overwogen volgt, dat de lasten tot verhaal waarvan de onderhavige baatbelasting strekt niet over alle gebate onroerende zaken worden omge-slagen. De gemeentelijke begraafplaats zou op overwegingen van doelmatigheid hebben kunnen worden vrijgesteld, mits haar frontlengte langs de a-straat en haar oppervlakte op de voet van artikel 4, lid 1, van de Verordening voor de bepaling van de heffingsmaatstaf mede in aanmerking zouden zijn genomen. Dit is, gelet op de daar opgenomen betekenis-sen van de met de letters L en O aangeduide grootheden, niet geschied. Dit kan ook niet kan zijn geschied, daar het bekostigingsbesluit van 19 juni 2003 de begraafplaats buiten het als gebaat aangeduide gebied heeft gelaten. De Verordening leidt daardoor tot een heffing die in strijd is met artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet en is bijgevolg onver-bindend.

5.18. De onder ?4.1.1 geformuleerde vraag wordt ontkennend beantwoord. De uit kracht van de niet verbindende Verordening opgelegde aanslag kan niet in stand blijven.

6. Slotsom

Het beroep is gegrond.

7. Kosten

De proceskosten van belanghebbende en van de vier andere belanghebbenden als onder ?2.3 bedoeld zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te bere-kenen op één vijfde van (2? € 322?1,5×1,5=) € 1 449 ofwel € 289,80 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand alsmede zijn reis en verblijfkos-ten, begroot op € 17,20.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak van de verweerder alsmede de aanslag;

– gelast de gemeente Epe aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 37 te vergoeden;

– veroordeelt de verweerder in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 307, te vergoeden door de gemeente Epe.

Aldus gedaan te Arnhem op door mr. Monsma, voorzitter, mr. De Kroon en mr. Den Ouden. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgespro-ken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.

(W.J.N.M. Snoijink) (J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20 303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.