Home

Gerechtshof Arnhem, 23-01-2007, BA0012, 05-00338

Gerechtshof Arnhem, 23-01-2007, BA0012, 05-00338

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
23 januari 2007
Datum publicatie
6 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BA0012
Zaaknummer
05-00338

Inhoudsindicatie

BPM.

Auto voldoet aan de inrichtingseisen van een bestelauto ook al kan een bank op de laadvloer worden geplaatst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 05/00338

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 1 augustus 2005, nummer AWB 05/274, in het geding tussen de Inspecteur

en

X, wonende te Z (hierna: belanghebbende)

1. Naheffingsaanslag, bezwaar, beroep en geding voor het Hof

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 21 april 2004 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijtuigen 1992 (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 7.587.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag bij de uitspraak op het bezwaar gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op het bezwaar en “de beschikking” vernietigd. Een kopie van de uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht.

1.4. De Inspecteur is van deze uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij dit Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden te Arnhem op 31 oktober 2006. Daarbij zijn verschenen en gehoord echtgenoot van belanghebbende en de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

2.1. Het Hof verwijst voor de feiten naar hetgeen is opgenomen in onderdeel 2 van de uitspraak van de Rechtbank.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen.

3.1. In geschil is de vraag of het plaatsen van een bank op de laadvloer van de auto door middel van een zogenoemd clicksysteem eraan in de weg staat te spreken van een vlakke laadvloer als bedoeld in artikel 3, derde lid,van de Wet op de BPM. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting toegevoegd hetgeen in het proces-verbaal staat vermeld.

3.3. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en handhaving van de naheffingsaanslag. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil.

Vlakke laadvloer

4.1. De Rechtbank heeft onder verwijzing naar het arrest HR 24 augustus 1999, nr. 34.650, BNB 1999/385, het standpunt ingenomen dat ook in het onderhavige geval, waar een bank op de laadvloer kan worden geplaatst door bevestiging aan een in de laadvloer verzonken clicksysteem, het motorrijtuig over een laadruimte beschikt, die in het geheel is voorzien van een vlakke laadvloer. In een eerder arrest heeft de Hoge Raad ter zake van in de laadruimte geplaatste kastjes eenzelfde standpunt ingenomen (HR 23 december 1992, nr. 28.235, BNB 1993/77).

4.2. Het Hof acht het oordeel van de Rechtbank juist. De huidige wettekst biedt, mede gelet op de uitleg die daaraan in voormelde arresten is gegeven, de mogelijkheid om in een bestelauto aan de vaste wand achter de stoelen van de bestuurder en passagier of aan de beide zijwanden een zitje te maken, zelfs wanneer de bevestiging daarvan plaatsvindt aan de (opstaande rand van) de laadvloer. Voorts laat die tekst ook ruimte om in de laadruimte een bank te plaatsen die wordt vastgemaakt aan, in de laadvloer verzonken bevestigingspunten, zolang het maar mogelijk is de bank op eenvoudige wijze te verwijderen, waardoor de vlakke laadvloer in tact blijft. In het onderhavige geval is de laadvloer vlak en is de verwijdering van de bank gemakkelijk mogelijk. Het motorrijtuig voldoet derhalve volledig aan de in de in artikel 3, derde lid, van de Wet op de BPM voor een bestelauto geformuleerde inrichtingseisen.

4.3. Artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling BPM (hierna: Uitvoeringsregeling BPM) bepaalt dat de laadruimte voldoet aan de gestelde voorwaarden met betrekking tot de lengte en hoogte indien deze in gesloten toestand een rechthoekig, rechtop geplaatst blok kan bevatten waarvan de lengte, de hoogte en de breedte ten minste gelijk zijn aan de in artikel 3, derde lid, van de Wet op de BPM voor de desbetreffende laadruimte genoemde afmetingen. Zo’n blok kan in een motorrijtuig slechts geplaatst worden indien een vlakke laadvloer aanwezig is. De Inspecteur verdedigt een uitleg waarbij de laadruimte feitelijk op elk moment dat blok moet kunnen bevatten, tenzij er lading in de laadruimte aanwezig is. Niet in geschil is dat het onderhavige motorrijtuig zonder dat de bank daarin geplaatst is, het blok kan bevatten. Nu de bank niet als onderdeel van de laadvloer is aan te merken, volstaat een meting met het blok zonder dat de bank in de laadruimte aanwezig is.

4.4. Op grond van het vorenstaande ontbreekt een belastbaar feit waarop de naheffingsaanslag kan worden gebaseerd. In de Toelichting bij artikel 2, elfde lid, van de Uitvoeringsregeling BPM in de met ingang van 1 januari 1994 ingevoerde tekst wordt vermeld dat de aanwezigheid van bevestigingspunten voor zitplaatsen, veiligheidsgordels en dergelijke is toegestaan. Aan het aanwezig zijn van verzonken bevestigingspunten voor zitplaatsen in het motorrijtuig van belanghebbende kan mitsdien niet de gevolgtrekking worden verbonden dat het motorrijtuig niet langer voldoet aan de voor een bestelauto geldende inrichtingseisen. Het Hof merkt tenslotte op dat het vervoeren van personen in een bestelauto niet tot belastbaar feit is gemaakt, doch leidt tot een beboetbaar feit in de zin van artikel 17a van de Wet op de BPM, zodat ook deze omstandigheid de Inspecteur niet kan helpen.

4.5. Nu belanghebbende onbetwist voldoet aan alle overige inrichtingseisen die aan het begrip bestelauto zijn gesteld, is het hoger beroep ongegrond te en kan de naheffingsaanslag, door de Rechtbank in het dictum abusievelijk “de beschikking” genoemd, niet in stand blijven.

4.6. Aan de behandeling van de overige stellingen van belanghebbende komt het Hof niet meer toe.

5. Proceskosten

Belanghebbendes proceskosten in hoger beroep zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 punten maal € 322 maal wegingsfactor 1 ofwel € 644.

6. Beslissing

Het Hof

-bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,

-veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644,

Aldus gedaan op 23 januari 2007 te Arnhem door mr. Lamens, voorzitter, mr. Ettema en mr. Spek, raadsheren en op die datum door de voorzitter in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. Darwinkel als griffier.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Inspecteur ingestelde beroep een griffierecht geheven van € 422.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (J. Lamens)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 februari 2007

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.