Home

Gerechtshof Arnhem, 19-02-2007, BA1376, 04-01162

Gerechtshof Arnhem, 19-02-2007, BA1376, 04-01162

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
19 februari 2007
Datum publicatie
23 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BA1376
Zaaknummer
04-01162

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Waardedruk wegens duurzame zelfbewoning met betrekking tot bedrijfsopstallen op grond van gevoerd beleid.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 04/01162

Uitspraak

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De aanslag is, in afwijking van de door belanghebbende ingediende aangifte, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 135.178. Het aanslagbiljet is gedagtekend 1 oktober 2003.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 februari 2007 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de kleinzoon van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan met een bijlage overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandel¬de ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.2. Belanghebbende dreef een melkveebedrijf. Tot het vermogen van zijn onderneming behoorden onder meer een woonhuis met ongeveer 800 m² (onder)grond en tuin, en bedrijfsgebouwen (veeschuur, schuur en garage) met ongeveer 2.200 m² ondergrond, erf en aanhorige grond.

2.3. Met dagtekening 28 november 1991 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht een beschikking als bedoeld in artikel 70, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB 1964) te nemen. De Inspecteur voert het beleid dergelijke beschikkingen niet af te geven, maar in gevallen waarin deze tijdig was aangevraagd bij het vaststellen van aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te handelen alsof een dergelijke beschikking was genomen. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de in artikel 70, eerste lid, van de Wet IB 1964 bedoelde voordelen € 7.500 bedragen.

2.4. Vanaf 1998 tot en met 2001 heeft belanghebbende zijn melkquotum verhuurd en enige dieren gehouden. Deze activiteiten werden aangemerkt als een voortzetting van het tot dan door belanghebbende gedreven melkveebedrijf en mitsdien als het drijven van een onderneming in de zin van artikel 6 van de Wet IB 1964 en artikel 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

2.5. Belanghebbende heeft het woonhuis met ongeveer 800 m² (onder)grond en tuin in het jaar 2000 overgebracht van zijn ondernemingsvermogen naar zijn privé-vermogen.

2.6. Per 31 december 2001 heeft belanghebbende zijn onderneming gestaakt. De bedrijfsgebouwen met ongeveer 2.200 m² ondergrond, erf en aanhorige grond zijn daarbij overgegaan naar zijn privé-vermogen. De waarde in het economische verkeer van deze onroerende zaken in lege en vrij opleverbare staat is op die datum € 77.000 (€ 18.000 voor de bedrijfsgebouwen en € 59.000 voor de grond). De waarde in het economische verkeer van de grond bij agrarische bestemming (wevab) bedroeg € 25.000. De waarde van deze onroerende zaken in verhuurde staat bedraagt 75% van de waarde in lege en vrij opleverbare staat.

2.7. A, taxateur van de Belastingdienst, heeft de onroerende zaken getaxeerd. Het rapport van deze taxatie met dagtekening 18 juli 2003 luidt onder meer als volgt:

“ Gegevens betreffende de onroerende zaak

Omschrijving object

Woonboerderijtje met voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ondergrond, tuin, erf en aanhorige grond. (…)

Waardebepaling

Bij de waardering is rekening gehouden met alle bekende factoren die op de waarde van invloed kunnen zijn.

De waarde in het economisch verkeer

is op peildatum (…) 31-12-2001

geschat op: (…) WEV WEVAB

(…) (…)

Bedrijfsgebouwen (…) € 18.000,==

2200 m² ondergrond/erf en aanhorige grond (…) € 59.000,== € 25.000,==

(…)

Toelichting:

Het betreft een woonboerderijtje dat nog in nagenoeg oorspronkelijke staat verkeert (Bouwjaar 1922). Er is geen dakbeschot en er zijn geen isolerende maatregelen getroffen.

Er zijn wel aansluitingen voor gas, water en electriciteit. ”

2.8. Met dagtekening 9 december 2004 schrijft makelaar/taxateur B aan de gemachtigde van belanghebbende:

“ Betreft: a-straat 1 Z. Fam. X

Op 03 januari 2001 hebben wij een taxatie uitgebracht ten behoeve van de onroerende zaak van bovengenoemde relatie.

het betreft:

huis, schuren, bouwland, weiland gelegen aan a-straat 1, 1234 AB Z.

(…)

Wij delen u mede dat het complex zodanig gesitueerd is dat het als één geheel beschouwd moet worden en de commerciële ruimten niet apart verhuurbaar zijn. ”

2.9. Belanghebbende heeft voor het jaar 2001 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 120.808. Daarin is een stakingswinst begrepen van € 27.991, als volgt berekend:

waarde opstallen in verhuurde staat (75% van ƒ 40.000/€ 18.151) € 13.613

waarde erf en ondergrond bedrijfsgebouwen (ƒ 110.000) 49.916

wevab (ƒ 60.000) 27.227

bestemmingswijzigingswinst (in lege staat) 22.689

bestemmingswijzigingswinst (in verhuurde staat: 75% van 22.689) 17.017

30.630

boekwaarde gebouwen 2.639

€ 27.991

2.10. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de stakingswinst als volgt berekend:

waarde opstallen in lege staat € 18.000

waarde erf en ondergrond bedrijfsgebouwen 59.000

wevab 25.000

bestemmingswijzigingswinst 34.000

ontstaan voor 1 april 1986 7.000

belastbare bestemmingswijzigingswinst 27.000

45.000

boekwaarde 2.639

stakingswinst € 42.361

De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de aangegeven stakingswinst verhoogd met € 14.370 (€ 42.361 - € 27.991) en het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 135.178 (€ 120.808 + € 14.370).

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of ter bepaling van de winst die belanghebbende met en bij het staken van zijn onderneming heeft genoten de waarde van de hiervoor onder 2.6 vermelde onroerende zaken moet worden vastgesteld in lege en vrij opleverbare staat, zoals de Inspecteur voorstaat, of met inachtneming van een waardedruk wegens duurzame zelfbewoning, zoals belanghebbende verdedigt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

3.3.1. Belanghebbende stelt uiteindelijk dat de stakingswinst als volgt moet worden berekend:

waarde opstallen in verhuurde staat (75% van 18.000) € 13.500

waarde erf en ondergrond bedrijfsgebouwen 59.000

wevab 25.000

bestemmingswijzigingswinst (in lege staat) 34.000

bestemmingswijzigingswinst (in verhuurde staat: 75% van 34.000) 25.500

ontstaan voor 1 april 1986 7.500

belastbare bestemmingswijzigingswinst 18.000

31.500

boekwaarde 2.639

stakingswinst € 28.861

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van € 121.678.

3.3.2. De Inspecteur stelt uiteindelijk dat de stakingswinst als volgt moet worden berekend:

waarde opstallen in lege staat € 18.000

waarde erf en ondergrond bedrijfsgebouwen 59.000

wevab 25.000

bestemmingswijzigingswinst (in lege staat) 34.000

ontstaan voor 1 april 1986 7.500

belastbare bestemmingswijzigingswinst 26.500

44.500

boekwaarde 2.639

stakingswinst € 41.861

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van € 134.678.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende heeft zich erop beroepen dat de Belastingdienst en ook de Inspecteur tot 2003 het beleid voerden dat de waardedruk op woningen wegens duurzame zelfbewoning ook van toepassing was op “aanhorige” bedrijfsopstallen. Hij stelt dat het beleid ook werd gevoerd in het onderhavige jaar en dat dit beleid ook te zijnen aanzien moet worden toegepast. Het Hof zal deze grief als eerste behandelen.

4.2.1. De Inspecteur betwist dat hij vóór 2003 een vast beleid voerde. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij sinds begin 2003 het beleid voert bij onttrekking van bedrijfsgebouwen steeds uit te gaan van de waarde in vrije staat. Voordien werd met betrekking tot bedrijfsopstallen soms wel een waardedruk wegens duurzame zelfbewoning gehanteerd.

4.2.2. Daarnaast voert de Inspecteur het beleid om nog steeds uit te gaan van de waarde in verhuurde staat indien bij staking zowel een woonhuis als bedrijfsgebouwen aan het ondernemingsvermogen werden onttrokken, een minnelijke taxatie of een taxatie door de Belastingdienst heeft plaatsgevonden en in het rapport van die taxatie is vermeld dat de bedrijfsgebouwen niet los verkoop /verhuurbaar zijn.

4.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het hiervoor onder 4.2.2 vermelde beleid in het onderhavige geval geen toepassing kan vinden. Er wordt namelijk in 2001 geen woonhuis, maar slechts bedrijfsgebouwen met ondergrond onttrokken. Voorts is er geen taxatierapport dat vermeldt dat de bedrijfsgebouwen niet los verkoop /verhuurbaar zijn.

4.4. De gemachtigde heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hij in de loop van 2000 met belanghebbende heeft gesproken over de staking en dat belanghebbende toen mede met het oog op de wijziging van het regime van de landbouwvrijstelling heeft besloten zijn woning in 2000 te onttrekken aan het ondernemingsvermogen en de onderneming te staken per 31 december 2001. Naar het oordeel van het Hof volgt daaruit dat de onttrekking van de woning plaatsvond in het kader van de staking van de onderneming die op 31 december 2001 is afgerond. Dat enige tijd is verlopen tussen de onttrekking van de woning en de afronding van de staking mag naar ’s Hofs oordeel geen reden zijn belanghebbende toepassing van het hiervoor onder 4.2.2 vermelde beleid te onthouden.

4.5.1. In het hiervoor onder 2.7 vermelde taxatierapport is niet uitdrukkelijk vermeld dat de bedrijfsgebouwen niet los verkoop /verhuurbaar zijn. De Inspecteur schrijft over dit taxatierapport in het verweerschrift (blz. 4): “Als (…) de complexwaarde de hoogste WEV-vrij is, zoals in casu, waarbij de waarde als eenheid is vastgesteld op een bedrag waarbij het als één geheel wordt verkocht (dus niet apart verkoop en/of verhuurbaar), kan op de onderdelen van die eenheid niet nog eens een afwaardering plaatsvinden in verband met de onmogelijkheid om deze onderdelen afzonderlijk te verhuren of te verkopen. Uitgangspunt bij deze waardering is immers geweest dat de afzonderlijke delen niet apart verkoop en/of verhuurbaar zijn in onderdelen. ”

4.5.2. Uit de hiervoor aangehaalde passage uit het verweerschrift leidt het Hof af dat ook naar de mening van de Inspecteur uit het taxatierapport valt af te leiden dat bij de taxatie als uitgangspunt is gehanteerd dat de bedrijfsgebouwen niet los verkoop /verhuurbaar zijn. Blijkens de hiervoor onder 2.8 aangehaalde brief van taxateur B ging ook deze ervan uit dat de bedrijfsgebouwen niet los verkoop /verhuurbaar zijn. Het kan belanghebbende naar ’s Hofs oordeel dan niet worden tegengeworpen dat de taxateur van de Belastingdienst dit uitgangspunt niet met zoveel woorden in het verslag van zijn taxatie heeft opgenomen. Ook deze omstandigheid is naar het oordeel van het Hof geen reden belanghebbende toepassing van het hiervoor onder 4.2.2 vermelde beleid te onthouden.

4.5.3. Nu geen andere redenen zijn aangevoerd waarom in casu het hiervoor onder 4.2.2 vermelde beleid geen toepassing zou kunnen vinden, kan belanghebbende naar het oordeel van het Hof recht doen gelden op toepassing van dit beleid. Dat brengt mee dat het beroep gegrond is en de aanslag overeenkomstig de conclusie van belanghebbende moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 121.678. De overige grieven van belanghebbende behoeven geen behandeling.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) maal 1,5 in verband met het gewicht van de zaak maal € 322, ofwel op € 966.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

? verklaart het beroep gegrond;

? vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

? vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 121.678;

? gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 37, en

? veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 966 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 19 februari 2007 door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J.P.M. Kooijmans en R. den Ouden en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

(V.F.R. Woeltjes) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 februari 2007

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.