Home

Gerechtshof Arnhem, 02-04-2007, BA2914, 06-00367

Gerechtshof Arnhem, 02-04-2007, BA2914, 06-00367

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
2 april 2007
Datum publicatie
13 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BA2914
Zaaknummer
06-00367

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Nu de studerende zoon van belanghebbende over voldoende eigen middelen beschikt heeft belanghebbende geen recht op de alleenstaande-ouderkorting.

Uitspraak

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Sector belasting

nummer 06/00367

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) tegen de uitspraak van Rechtbank Arnhem van 7 september 2006 met nummer AWB 06/2740 betreffende de door de Inspecteur aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 2004.

1. Aanslag, bezwaar, beroep en geding voor het Hof

1.1. De Inspecteur heeft met dagtekening 9 december 2005 aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 2004 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van € 22.404. De alleenstaande-ouderkorting is daarbij geweigerd.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot nihil. Een kopie van de uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht.

1.4. De Inspecteur is van deze uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij dit Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden te Arnhem op 8 februari 2007. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Belanghebbende heeft zonder bezwaar van de Inspecteur een stuk overgelegd en de Inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen. Van beide stukken is een exemplaar overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende heeft geen fiscale partner. Zij heeft in het onderhavige jaar gedurende meer dan zes maanden een gezamenlijke huishouding gevoerd met haar in 1984 geboren zoon op het adres a-straat 1 te Q.

2.2. De zoon volgt een dagopleiding elektrotechniek aan een MBO-instelling. In het onderhavige jaar heeft hij in het kader van zijn opleiding stages gelopen bij bedrijven waarvoor hij € 488 heeft ontvangen. Met het werk dat hij op zaterdagen en in de vakantie heeft verricht, verdiende hij netto € 3.449. Daarnaast ontving hij een lijfrente-uitkering van € 2.722. Deze lijfrente is door belanghebbende in het verleden afgesloten teneinde de studie van haar zoon te kunnen bekostigen. Verder ontving de zoon een basisbeurs van € 680. In totaal heeft hij daarmee in het onderhavige jaar € 7.339 ontvangen.

2.3. De zoon heeft in 2004 € 3.866 gespaard, waardoor zijn spaargeld ultimo 2004 € 14.400 bedroeg. Het spaargeld was bestemd om na de opleiding een auto te kopen, omdat hij naar verwachting zou moeten reizen voor zijn toekomstige dienstbetrekking. Een andere bestemming voor het spaargeld was de financiering van een huis.

2.4. Belanghebbende droeg in elk kwartaal van het onderhavige jaar minimaal € 386 bij in de kosten van levensonderhoud van de zoon.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of voor belanghebbende de alleenstaande-ouderkorting geldt.

3.2. De Inspecteur neemt het standpunt in dat de zoon over voldoende inkomen beschikt om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Belanghebbende voelt zich gedrongen haar zoon in zijn levensonderhoud te ondersteunen en zij voldoet naar haar mening aan alle voorwaarden voor de toekenning van de alleenstaande-ouderkorting. Hetgeen partijen voorts ter zitting hebben opgemerkt is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

3.3. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van belanghebbendes beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De alleenstaande-ouderkorting geldt op grond van artikel 8.15, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden geen partner heeft, een huishouding voert met een kind dat in belangrijke mate door hem wordt onderhouden en op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, en deze huishouding voert met geen ander dan kinderen die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt.

4.2. Ingevolge artikel 1.5 Wet IB 2001 in verbinding met artikel 2 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 wordt een kind in belangrijke mate op kosten van de ouder onderhouden, indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 386 per kwartaal beloopt.

4.3. Ofschoon de term "drukken" niet wordt genoemd in artikel 8.15 Wet IB 2001, gaat het Hof er van uit dat voor de alleenstaande-ouderkorting wel het "drukken"-criterium geldt. Hiervoor verwijst het Hof naar het arrest van 20 december 1995, nr. 30777, BNB 1996/75 over de voorganger van de alleenstaande-ouderkorting, de alleenstaande-ouderaftrek, waarin eveneens aan het "drukken"-criterium wordt getoetst.

4.4. Van een op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud is geen sprake als het kind over voldoende eigen middelen beschikt om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien. De Inspecteur verdedigt, dat de zoon de beschikking heeft over voldoende eigen middelen. Met de door hem aangedragen gegevens van genormeerde kosten voor thuiswonende MBO-studenten, onderbouwt hij zijn standpunt dat het inkomen van de zoon hoger is dan de genormeerde kosten.

4.5. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt, dat haar zoon meer kosten heeft moeten maken dan de normkosten. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken, waaruit volgt dat belanghebbende zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van uitgaven voor het onderhoud van haar zoon. Het in de gelegenheid stellen van de zoon om te sparen voor toekomstige uitgaven, is daarvoor niet voldoende. Ook is niet gebleken van (studie)schulden van de zoon.

4.6. Het Hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op de alleenstaande-ouderkorting.

5. Proceskosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en

- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.

Aldus gedaan op te Arnhem door mrs Spek, voorzitter, Ettema en Van de Merwe, raadsheren en op die datum door de voorzitter in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (R.F.C. Spek)

Afschriften aangetekend per post verzonden op:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.