Home

Gerechtshof Arnhem, 08-04-2007, BA5011, 04/01966

Gerechtshof Arnhem, 08-04-2007, BA5011, 04/01966

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 april 2007
Datum publicatie
14 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BA5011
Zaaknummer
04/01966

Inhoudsindicatie

Dividendbelasting.

Het ontgaan van dividendbelasting was niet doorslaggevend bij het verplaatsten van de werkelijke leiding van de vennootschap naar de Antillen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 04/01966

Uitspraak

op het beroep van Beleggings- en beheermaatschappij X B.V. statutair gevestigd te Z en feitelijk gevestigd te A, Nederlandse Antillen (hierna: belang¬hebben¬de) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaar¬schrift van belangheb¬bende betreffende na te melden aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de dividendbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Met dagtekening 17 december 2001 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de dividendbelasting opgelegd van ƒ 510.781.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 maart 2007 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt.

2. Feiten

2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandel¬de ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.2. De aandelen van belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, worden vanaf de oprichting gehouden door B, geboren in 1934. De activiteiten van belanghebbende bestonden tot medio 1995 uit het houden van de aandelen in een aantal Nederlandse werkmaatschappijen en het beleggen van de winstreserves. Nadien bestaan de bezittingen van belanghebbende uit liquide middelen en aandelen in niet (meer) actieve vennootschappen.

2.3. In juni 1995 verhuist B naar de Nederlandse Antillen. In 1995 besluit de algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende de feitelijke leiding van belanghebbende te verplaatsen naar de Nederlandse Antillen.

2.4. Medio 1996 vervreemdt B de aandelen in belanghebbende aan Beleggings- en beheersmaatschappij C N.V., een naamloze vennootschap opgericht naar het recht van de Nederlandse Antillen, waarvan B enig aandeelhouder is. C blijft de koopsom schuldig.

2.5. Kort nadien keert belanghebbende haar reserves van ƒ 6.810.421 onder schuldigerkenning uit aan C. Vervolgens keer C de reserves uit aan B.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag tijdig is vastgesteld, of de doorslaggevende reden voor het verplaatsen van de werkelijke leiding van belanghebbende is geweest de heffing van dividendbelasting onmogelijk te maken en of het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan de oplegging van de naheffingsaanslag.

3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de eerste twee vragen ontkennend moeten worden beantwoord en de laatste vraag bevestigend. De Inspecteur is het tegenovergestelde van mening.

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd blijkt uit het proces-verbaal van de zitting.

3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 34, tweede lid, tweede volzin, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (tekst 1996; hierna: de BRK) geldt ook voor de toepassing van de Wet op de dividendbelasting 1965 dat indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de BRK inwoner van beide landen is, deze geacht wordt inwoner te zijn van het land waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gevestigd, tenzij moet worden aangenomen dat de doorslaggevende reden voor het verplaatsen van de werkelijke leiding naar de Nederlandse Antillen of Aruba is geweest de heffing van dividendbelasting onmogelijk te maken. Voor de beantwoording van de vraag of het onmogelijk maken van de heffing van dividendbelasting de doorslaggevende reden is geweest voor de verplaatsing van de werkelijke leiding, is niet van belang of met de verplaatsing werd beoogd een voordeel te behalen voor de vennootschap dan wel voor degenen die feitelijk het besluit tot de verplaatsing namen. Indien een of meer andere redenen, van welke aard ook en eventueel in combinatie, een meer dan bijkomstige rol hebben gespeeld, en derhalve de zetelverplaatsing ook zou zijn uitgevoerd bij afwezigheid van een oogmerk verband houdende met dividendbelasting, kan niet worden gezegd dat het onmogelijk maken van de heffing van dividendbelasting de doorslaggevende reden is geweest voor het verplaatsen van de werkelijke leiding van de vennootschap (Hoge Raad 11 oktober 2000, nr. 34.805, BNB 2001/121).

4.2. Niet in geschil is dat de feitelijke leiding van belanghebbende berust bij B en dat B de feitelijke leiding in 1996 uitoefende op de Nederlandse Antillen. B is in 1995 verhuisd naar de Nederlandse Antillen.

4.3. Belanghebbende stelt dat de verhuizing van B en daarmee de verplaatsing van de werkelijke leiding van belanghebbende ook zouden hebben plaatsgevonden indien daarmee niet de heffing van dividendbelasting onmogelijk zou worden. De volgende overwegingen hebben daarbij een rol gespeeld:

- het afstand nemen van de ondernemingsactiviteiten ten gunste van de zoon van B;

- het klimaat op de Nederlandse Antillen;

- besparing van Nederlandse vennootschapsbelasting;

- besparing van Nederlandse inkomstenbelasting.

4.4. De Inspecteur stelt daartegenover dat het geringe tijdsverloop tussen de zetelverplaatsing en de dividenduitkering het vermoeden rechtvaardigt dat ontgaan van dividendbelasting de doorslaggevende reden voor zetelverplaatsing is geweest en dat het vermoeden wordt versterkt door de omstandigheid dat B de 62-jarige leeftijd had bereikt. De Inspecteur acht aannemelijk dat B de opgepotte winstreserves tegen een zo laag mogelijk te betalen bedrag aan belasting ter beschikking wilde krijgen en dat hij na eerst de inkomstenbelastingclaim te hebben afgeschud ook de dividendbelastingclaim wilde ontlopen. De Inspecteur betwist dat redelijkerwijs viel te verwachten dat belanghebbende zoveel winst zou behalen dat een noemenswaardige besparing op Nederlandse vennootschapsbelasting zou kunnen worden behaald. Voorts betwist de Inspecteur dat er een zakelijke reden was om de zetel van belanghebbende naar de Nederlandse Antillen te verplaatsen.

4.5. Nu niet is gesteld of gebleken dat B de feitelijke leiding van belanghebbende uitoefende in een andere plaats dan zijn woonplaats, is naar het oordeel van het Hof de verplaatsing van de feitelijke leiding van belanghebbende onverbrekelijk verbonden met de verhuizing van B. Het Hof is dan ook van oordeel dat bij de beoordeling welke motieven een rol hebben gespeeld bij de verplaatsing van de werkelijke leiding van belanghebbende ook van belang zijn de motieven die B had voor zijn verhuizing.

4.6. Niet in geschil is dat B, ware hij inwoner van Nederland gebleven, bij de verkoop van de aandelen in belanghebbende over de behaalde winst uit aanmerkelijk belang een aanzienlijk bedrag aan inkomstenbelasting verschuldigd zou zijn. Voorts is niet in geschil dat B deze inkomstenbelasting niet verschuldigd is geworden, nu hij is verhuisd naar de Nederlandse Antillen. Het Hof acht aannemelijk dat deze besparing nog afgezien van de overige vermelde redenen voor B een meer dan bijkomstige reden is geweest te verhuizen naar de Nederlandse Antillen. Voorts acht het Hof aannemelijk dat B ook zou zijn verhuisd bij afwezigheid van een oogmerk verband houdende met dividendbelasting. Gelet op deze motieven van B en de samenhang tussen zijn woonplaats en de plaats van feitelijke leiding van belanghebbende, is het Hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het onmogelijk maken van de heffing van dividendbelasting de doorslaggevende reden is geweest voor het verplaatsen van de werkelijke leiding van de vennootschap.

4.7. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep gegrond en moet de naheffingsaanslag worden vernietigd. De stellingen van belanghebbende dat de naheffingsaanslag te laat is opgelegd en dat het vertrouwensbeginsel aan het opleggen van de naheffingsaanslag in de weg staat, behoeven geen behandeling.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 punten voor proceshandelingen (beroepschrift en verschijnen ter zitting) maal € 322 maal 1 in verband met het gewicht van de zaak, ofwel op € 644.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

? verklaart het beroep gegrond;

? vernietigt de uitspraak van de Inspecteur waarvan beroep;

? vernietigt de naheffingsaanslag

? gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 273, en

? veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 18 april 2007 door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J.P.M. Kooijmans en G.W.J.M. Kampschröer en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

(J.L.M. Egberts) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.