Home

Gerechtshof Arnhem, 10-05-2007, BA5911, 06-00187

Gerechtshof Arnhem, 10-05-2007, BA5911, 06-00187

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
10 mei 2007
Datum publicatie
29 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BA5911
Zaaknummer
06-00187

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting.

Beroep van woonwagenbewoner op gelijke behandeling Vinkenslagregeling faalt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 06/00187

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, gevestigd te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 6 april 2004, nummer AWB 05/550, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

1. De naheffingsaanslag, de beschikkingen, het bezwaar en het geding voor de Rechtbank

1.1 Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 91.143. Bij beschikking is daarbij aan belanghebbende een boete opgelegd van € 30.316. Voorts is bij beschikking een bedrag aan heffingsrente berekend van € 5.733.

1.2 De Inspecteur heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. Ambtshalve heeft hij de naheffingsaanslag gehandhaafd, maar de boete verminderd tot een bedrag van € 22.785.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 6 april 2004 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de niet-ontvankelijkverklaring, het bezwaar, naar het Hof begrijpt, ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht.

2. Het geding voor het Hof

2.1. De belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 2 mei 2006.

2.2 Tot de stukken van het geding behoren het beroepschrift en het verweerschrift, beide met de daarin genoemde bijlagen.

2.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 15 februari 2007 te Arnhem door de tweede meervoudige belastingkamer. Daarbij zijn verschenen en gehoord de firmanten van belanghebbende en de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

2.4 Partijen hebben bij deze mondelinge behandeling elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s wordt als hier ingelast aangemerkt.

2.5 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift is aan deze uitspraak gehecht.

3. De vaststaande feiten

Het Hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de Rechtbank hieromtrent in zijn uitspraak heeft vastgesteld.

Voorts stelt het Hof op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, nog de volgende feiten vast.

3.1 Belanghebbende verricht haar activiteiten in de onderhavige periode op of vanaf een woonwagenkamp aan de a-straat te Q.

3.2 Het betreft een klein kamp met zes woonwagens, dat is gelegen aan de rand van een woonwijk.

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1 Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of toepassing van het gelijkheidsbeginsel aan het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag en de boetebeschikking in de weg staat. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

4.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de aan haar over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 januari 2002 opgelegde naheffingsaanslag en boetebeschikking.

4.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

5. Beoordeling van het geschil

Niet-ontvankelijkheid van het bezwaar

5.1 In het arrest van 9 juni 2006, nr. 41.130, BNB 2006/290 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat indien de Inspecteur de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, de belastingrechter de Inspecteur in de regel moet opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Belanghebbende heeft het Hof ter zitting uitdrukkelijk gevraagd van deze regel af te wijken en het geschil inhoudelijk te beoordelen. Ook de Inspecteur heeft kenbaar gemaakt aan een inhoudelijke behandeling de voorkeur te geven.

Gelijkheidsbeginsel

5.2 Van schending van het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is sprake indien de Inspecteur feitelijk en rechtens gelijke gevallen ongelijk behandelt. Van een ontoelaatbare schending is sprake als de gunstigere behandeling van de andere gevallen is gebaseerd op een beleid van de Belastingdienst of op een oogmerk van begunstiging van de Inspecteur, of als de Inspecteur een meerderheid van met belanghebbende vergelijkbare gevallen gunstiger heeft behandeld.

5.3 De Rechtbank heeft beslist dat in dezen geen sprake is van gelijke gevallen. Deze beslissing heeft zij gegrond op de vaststelling dat belanghebbende niet is gevestigd op een kamp. In hoger beroep is echter vast komen te staan dat belanghebbende haar bedrijfsactiviteiten wel heeft verricht op of vanaf een woonwagenkamp. Zulks brengt echter, gelet op het hierna overwogene, niet mee dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.

5.4 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat verschillende inspecties voor kampbewoners andere normen hanteren. Tussen kampbewoners bestaat rechtsongelijkheid en daarom zou de naheffingsaanslag moeten worden vernietigd. Belanghebbende heeft daarbij gewezen op de zogenoemde Vinkenslagregeling, doch niet aangegeven waarin die regeling bestaat. Ter zitting heeft belanghebbende haar standpunt aldus toegelicht dat een onderdeel van de Vinkenslagregeling was dat op het kamp niet zou worden gecontroleerd. Toepassing van het gelijkheidsbeginsel brengt met zich dat ook op het kamp van belanghebbende niet had mogen worden gecontroleerd en de daaruit voortvloeiende naheffingsaanslag niet had mogen worden opgelegd.

5.5 Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft gesteld niet aannemelijk gemaakt dat - indien in de onderhavige periode al sprake was van landelijk gecoördineerd begunstigend beleid dat eruit bestond dat geen omzetbelastingcontroles zouden worden uitgevoerd - de situatie op het onderhavige kamp gelijk was aan de situatie op het woonwagenkamp Vinkenslag. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat Vinkenslag een kamp was met meer dan honderd woonwagens, waar een zekere autonomie en wetteloosheid heerste. Het werd niet mogelijk geacht op reguliere wijze tot een juiste vaststelling en volledige inning van de belastingschulden van de bewoners te komen. Het Hof acht aannemelijk dat de door de Inspecteur geschetste situatie op het woonwagenkamp Vinkenslag de aanleiding is geweest voor het maken van de bijzondere afspraken met de bewoners. Niet is gebleken - zoals door belanghebbende is gesteld - dat het (vermeende) analfabetisme van de belastingplichtigen woonachtig op het kamp een rol heeft gespeeld. De enkele omstandigheid dat de firmanten van belanghebbende ook bewoners zijn van een woonwagenkamp is onvoldoende om in dit geval een beroep op het gelijkheidsbeginsel te doen slagen. Op het kamp waar de firmanten van belanghebbende woonachtig zijn heeft de Belastingdienst op reguliere wijze een controle kunnen uitvoeren en de belastingschuld kunnen vaststellen.

5.6 Overigens stelt belanghebbende zich op het standpunt dat ook door de Inspecteur van de Belastingdienst te P beleid is gevoerd voor kampbewoners. Zij verwijst daarvoor naar de behandeling van de (schoon)vader van één van haar firmanten en diens broer die slechts een vast bedrag van hun omzet aan de Belastingdienst hoefden af te staan en geen administratie hoefden te voeren, en naar twee andere kampbewoners aan wie wel naheffingsaanslagen zijn opgelegd, maar die die naheffingsaanslagen voor een klein bedrag hebben afgekocht.

5.7 De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat er op de eenheid te P geen beleid werd gevoerd met betrekking tot kampbewoners en dat hij niet bekend is met individuele gevallen waarin bijzondere “vinkenslagachtige” regelingen zijn getroffen.

5.8 Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk dat de Inspecteur voor kampbewoners een bijzonder beleid heeft gehanteerd op het gebied van de omzetbelasting, laat staan wat dat beleid inhield. Belanghebbende maakt evenmin aannemelijk dat de Inspecteur andere gevallen, met een oogmerk van begunstiging, gunstiger heeft behandeld. Voor zover belanghebbende een beroep doet op de meerderheidsregel, faalt dit reeds omdat belanghebbende slechts twee voorbeelden heeft genoemd van gevallen waarin wellicht van een juiste toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 is afgezien (nog daargelaten dat in die gevallen kennelijk wél omzetbelasting is geheven terwijl belanghebbende in haar geval de vernietiging van de gehele naheffingsaanslag bepleit). Daar tegenover staan de twee andere door belanghebbende genoemde gevallen van bewoners aan wie op reguliere wijze naheffingsaanslagen zijn opgelegd. Dat laatstgenoemden een betalingsafspraak zouden hebben gemaakt doet daaraan niet af.

5.9 Belanghebbende heeft geen afzonderlijke klachten aangevoerd tegen de aan haar opgelegde vergrijpboete. Ter zitting heeft de Inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat sprake is van grove schuld. De feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van het Hof de conclusie dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Een vergrijpboete van 25 percent - zoals door de Inspecteur nader bepleit - acht het Hof in dezen passend en geboden. Het Hof ziet onvoldoende aanleiding de boete op grond van § 44 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 te matigen.

5.10 Het hoger beroep is ongegrond.

5.11 De Rechtbank heeft, nadat zij had geoordeeld dat belanghebbende ten onrechte door de Inspecteur niet-ontvankelijk was verklaard in haar bezwaar, geen beslissing genomen omtrent het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift. De overwegingen van de Rechtbank laten geen andere conclusie toe dan dat het bezwaar van belanghebbende ongegrond is. Het Hof zal deze omissie alsnog herstellen door de beslissing van de Rechtbank aan te vullen.

6. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verklaart het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag ongegrond.

Deze uitspraak is op 10 mei 2007 gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer in de samenstelling mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. N.E. Haas, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 15 mei 2007

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.