Home

Gerechtshof Arnhem, 24-05-2007, BA6396, 04/01928

Gerechtshof Arnhem, 24-05-2007, BA6396, 04/01928

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
24 mei 2007
Datum publicatie
5 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BA6396
Zaaknummer
04/01928

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Grond is terecht tot het ondernemingsvermogen gerekend.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Tweede meervoudige belastingkamer

nummer 04/01928

U i t s p r a a k

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 293.107. Bij beschikking is een bedrag aan heffingsrente berekend van ƒ 5.363.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt en is op het bezwaar gehoord. Het verslag daarvan behoort tot de gedingstukken. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 maart 2007 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

De onroerende zaak

2.1. Belanghebbende heeft op 12 mei 1989 het pand a straat 1 te B met “daarbij

horende grond” gekocht voor een prijs van f 290.000.

2.2. Het taxatieverslag van de A-bank van 23 juni 1989 vermeldt de

kadastrale nummers C. 0001 groot 1.98 are en B. 0005 (ged.) 2.54 are, tezamen 4.52 are. De “executiewaarde” is daarin getaxeerd op f 290.000, verdeeld als volgt: grond f 65.000, woning f 50.000, winkelpand f 175.000 (116m2). Het kadastrale nummer C. 0001 is later hernummerd in C. 0002 (0.13 ca) en C. 0003 (1.85 are).

2.3. De achterbuurman heeft zich vervolgens beroepen op diens

voorkeursrecht. Deze heeft verkregen een in de gedingstukken aangeduid deel van de grond, groot circa 135 m2, gelegen ter linkerzijde en aan de achterzijde van het bedrijfspand.

2.4. Belanghebbende heeft uiteindelijk bij akte van 15 november 1989

gekocht en in eigendom aanvaard voor een bedrag van f 255.000 de volgende onroerende zaken:

“het bedrijfspand met ondergrond en omliggend terrein, staande en gelegen aan de a-straat 1 te B, uitmakende het gehele perceel kadastraal bekend als gemeente Stad-B sectie C nummer 0001, groot één are acht en negentig centiare, alsmede gedeelten ter grootte als na opmeting door de landmeter van het Kadaster zal blijken van de percelen kadastraal bekend als gemeente Stad-B sectie B nummers 0004 en 0005, zoals plaatselijk kennelijk en op de aan deze akte hechte situatietekening gearceerd is aangegeven”.

De percelen sectie B nummers 0004 en 0005 zijn bij elkaar 1.72 are groot. Deze nummers zijn later hernoemd tot sectie C nr. 0006. De stukken grond zijn nadien niet voor een privé-doel aangewend.

Belanghebbende heeft in 1989 het volgende op de balans opgenomen:

Grond a-straat 1 f 63.000,00

Winkelgedeelte f 163.683,50

Woongedeelte f 46.400,00

----------------

Totaal aan activum f 273.083,50

De taxateur van de Belastingdienst is met deze waarden akkoord gegaan.

Belanghebbende heeft de aankoop met een hypothecaire lening (f 180.000) en een andere lening (f 100.000) gefinancierd. Beide leningen zijn tot het ondernemingsvermogen gerekend. De onroerende-zaakbelastingen zijn steeds uit het ondernemingsvermogen voldaan

De bedrijfsuitoefening

2.5. Belanghebbende heeft in het bedrijfspand een kantoorboekhandel

gedreven in de vorm van een eenmanszaak. Hij verkocht daarnaast kantoormachines, kantoormeubilair en hobbyartikelen.

2.6. Belanghebbende is met ingang van 1 januari 1995 met zijn in algehele

gemeenschap van goederen met hem gehuwde echtgenote, mevrouw X-Y, een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam V.O.F. X. De winstverdeling is fifty-fifty. De akte van inbreng van 17 december 1996 vermeldt dat belanghebbende zich heeft verbonden “tot inbreng van alle goederen en eventuele andere activa behorende tot het vermogen van de door hem tot één januari negentienhonderd vijf en negentig onder de naam: X Kantoorinstallaties en Speciaalzaak in Kunstschildersbenodigdheden gedreven onderneming onder de verplichting voor haar rekening te nemen de tot dat vermogen behorende schulden. (…) De inbreng (…) zal geschieden met toepassing van artikel 17 van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964”

2.7. Belanghebbende verklaart volgens die akte vervolgens “ter nakoming van

zijn voormelde inbrengverplichting, bij deze in te brengen en daartoe over te dragen aan de gezamenlijke vennoten van genoemde vennootschap onder firma alle goederen behorende tot bedoeld ondernemingsvermogen, zulks overeenkomstig een per één januari negentienhonderd vijf en negentig opgemaakte balans. Tot deze goederen behoort het hierna te omschrijven registergoed. (…). Tot de ingebrachte goederen behoort het volgende registergoed: een winkelpand/woonhuis met ondergrond met erf, staande en gelegen te B, a-straat 1, kadastraal bekend gemeente Stad-B, sectie C nummer 0001, groot één are acht en negentig centiare”.

De verhuizing

2.8. In het betrokken jaar is rond medio juni het bedrijfspand met twee

stukken grond verkocht voor f 900.000 excl. BTW. Het bedrijfspand is per 1 juli 2000 overgebracht naar het privé-vermogen voor een waarde van f 651.500. Bij de berekening van dit bedrag heeft belanghebbende op de verkoopprijs o.m. een bedrag van f 86.000 (172m2 x f 500) in mindering gebracht voor sectie C 0006. Bij akte van 5 april 2001 heeft de levering plaatsgevonden van sectie C 0006 (172m2), sectie C 0003 (185m2), sectie C 0002 (13m2) en voorts van twee in privé gehouden stukken grond aan de a-straat 2/2a, te weten sectie C 0007 (4 m2) en sectie C 0008 (228m2).

2.9. De onderneming is in het jaar 2000 verhuisd naar een nieuwe, gehuurde,

locatie op het industrieterrein, met ruime parkeermogelijkheden. De omzet aan kunstschildersbenodigdheden is in de jaren daarna flink gestegen. In de jaren 2001 en 2002 is het inkoopbedrag aan kantoormeubels, kantoormachines en kantoorbehoeften hoger geweest dan dat in 1999 was. Verkoop daarvan vindt nog vrijwel uitsluitend plaats aan enkele grote afnemers (een ziekenhuis en een bejaardencentrum). Voor verkoop van deze artikelen was op de nieuwe locatie geen aparte ruimte meer ingericht. Verkoop vond plaats via brochures. De leveringen aan het Ziekenhuis zijn niet vóór 1 juli 2003 beëindigd. Verkopen van kantoormeubels, kantoorartikelen en kantoormachines aan andere klanten dan het ziekenhuis is in ieder geval tot in 2001 doorgegaan.

De aanslag

2.10 Het belastbare inkomen van belanghebbende is over het betrokken jaar

als volgt berekend:

Stipinkomen volgens aangifte f 251.474

Meerwinst grond f 43.000 (1/2 x 172 m2 x f 500)

Geen stakingsvrijstelling f 20.000

-------------

f 314.474

Toevoeging FOR f 21.367

--------------

Belastbaar inkomen f 293.107

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen.

-Behoort het stuk grond van 1.72 are, sectie C nr. 0006 tot het ondernemingsvermogen?

-Heeft in het betrokken jaar een zodanige wijziging in de bedrijfsuitoefening plaatsgevonden dat moet worden gesproken van een (gedeeltelijke) staking?

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd is, zakelijk samengevat, opgenomen in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en – primair - tot vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van f 230.107 en – subsidiair - tot vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van

f 250.107 respectievelijk f 273.107. De Inspecteur concludeert tot ongegrond-verklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Vermogensetikettering

4.1. Belanghebbende stelt zich allereerst op het standpunt dat de Inspecteur

ten onrechte een bedrag van f 43.000 tot het belastbare inkomen heeft gerekend, omdat de grond waarop die bijtelling betrekking heeft nimmer tot het ondernemingsvermogen heeft behoord.

4.2. In de akte van inbreng van 17 december 1996 is vastgelegd dat belanghebbende zich in de firma-akte van diezelfde datum - voor zover hier van belang - heeft verbonden tot inbreng van alle goederen en eventuele andere activa behorende tot het vermogen van de door hem tot 1 januari 1995 onder de naam “X Kantoorinstallaties en Speciaalzaak in Kunstschildersbenodigdheden” gedreven onderneming.

4.3. In de inbrengakte is voorts bepaald dat “tot de ingebrachte goederen behoort” het winkelpand/woonhuis (sectie C nr. 0001, groot 1,98 are). Anders dan belanghebbende meent kan aan dit tekstgedeelte, dat niet meer dan een feitelijke constatering bevat, op zichzelf niet de gevolgtrekking worden verbonden dat geen andere onroerende zaken dan het winkelpand/woonhuis zijn ingebracht. Voor een dergelijke conclusie is ten minste nodig dat op enigerlei wijze duidelijk wordt gemaakt dat de inbreng zich nadrukkelijk beperkt tot inbreng van het winkelpand/woonhuis.

Bovendien is het onder artikel 17 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, waarvan belanghebbende de toepassing heeft verzocht, in beginsel niet toegestaan een zaak die tot de overgedragen onderneming of het overgedragen zelfstandige gedeelte van de onderneming behoort ter gelegenheid van de overdracht te onttrekken, tenzij een bijzondere omstandigheid aanwezig is op grond waarvan die zaak naar het privé-vermogen kan worden overgebracht. Belanghebbende heeft evenmin in het kader van de hardheidsclausule verzocht om deze onttrekking toe te staan. Het Hof leidt hieruit af dat de gehele onderneming is overgedragen aan de opgerichte vennootschap onder firma.

4.4. De vraag is mitsdien of belanghebbende, zoals de Inspecteur stelt, per inbrengdatum (1 januari 1995) over meer tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken beschikte en heeft ingebracht dan het winkelpand/woonhuis.

4.5. In de inbrengbalans per 31 december 1994 is het ingebrachte onroerend goed gewaardeerd op een bedrag van f 229.985 ofwel f 8.403 minder dan per ultimo 1993. In het jaar 1989, waarin het onroerend goed werd gekocht, is dit in de balans opgenomen voor een bedrag van f 273.083,50. Het Hof acht aannemelijk dat het verschil van f 43.098 in de periode 15 november 1989 tot en met 31 december 1994 als kosten van afschrijving ten laste van de winst is gebracht. Hieruit volgt dat het in 1989 gekochte onroerend goed per 1 januari 1995 is ingebracht.

4.6. Vervolgens is aan de orde de vraag wat belanghebbende in 1989 voor het bedrag van

f 273.083,50 aan onroerend goed heeft verkregen. Zoals uit overweging 2.4 hiervoor blijkt, betreft dat niet alleen sectie C nr. 0001, groot 1,98 are maar ook “gedeelten ter grootte als na opmeting door de landmeter van het Kadaster zal blijken van de percelen kadastraal bekend als gemeente Stad-B sectie B nummers 0004 en 0005, zoals plaatselijk kennelijk en op de aan deze akte hechte situatietekening gearceerd is aangegeven”. Tussen partijen is niet in geschil dat deze drie gedeelten van de percelen sectie B nummers 0004 en 0005 bij elkaar 1.72 are groot zijn en dat deze nummers later zijn samengevoegd tot sectie C nr. 0006.

4.7. Belanghebbendes stellingen, dat de 1,72 are hem cadeau is gedaan en

dat de prijs voor de grond geheel moet worden toegerekend aan de 1,98 are dringt zich in de gegeven omstandigheden, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet op als een logische mogelijkheid. Belanghebbende heeft zelf steeds voor het jaar 1989 een grondprijs van f 200 per m2 gehanteerd. Zijn stelling volgend zou de grondprijs dan ineens uitkomen op ruim f 315 per m2. Het is in een dergelijk geval aan belanghebbende om tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur die stellingen aannemelijk te maken. Belanghebbende is daarin niet geslaagd. Het Hof gaat er dan ook van uit dat de in de balans gehanteerde grondprijs van f 63.000 betrekking heeft op zowel sectie C nr. 0001 als op de sectie C nr. 0006.

4.8. Dan resteert de vraag of sectie C nr. 0006 tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende heeft behoord. Belanghebbende heeft blijkens de overeenkomst van 12 mei 1989 de bedoeling gehad om naast sectie C nr. 0001 de gehele sectie B nr. 0005 ged. (2,54 are) te verwerven om daarin zijn onderneming te gaan uitoefenen. Vanwege het inroepen van een voorkeursrecht door een derde heeft belanghebbende niet de volledige 2,54 are kunnen verwerven maar een deel daarvan, aangevuld met sectie B nr. 0004 (later verenigd in sectie C nr. 0006).

Tussen de aankoop en de door belanghebbende gedreven onderneming bestaat een rechtstreeks en nauw verband. In de feitelijke gang van zaken ligt besloten dat belanghebbende uitsluitend met het oog op de belangen van zijn onderneming tot aankoop van de genoemde sectie is overgegaan. Onder die omstandigheden overschreed belanghebbende de grenzen der redelijkheid niet door de sectie C nr. 0006 tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen.

4.9. Het gelijk op dit punt is mitsdien aan de Inspecteur.

4.10. Belanghebbende heeft vervolgens gesteld dat bij inbreng in de vennootschap onder firma de waardestijging belast had moeten worden. Die opvatting ziet er echter aan voorbij dat belanghebbende heeft gekozen voor de toepassing van artikel 17 van de Wet. In dat geval wordt de overgedragen onderneming voortgezet tegen de balanswaarde per – in dit geval – 1 januari 1995.

4.11. Belanghebbende beroept zich erop dat hij aan de omstandigheid dat de Inspecteur niet heeft gereageerd naar aanleiding van de inbrengakte het vertrouwen heeft ontleend dat de Inspecteur had aanvaard dat hij de bestreden sectie tot het privé-vermogen had gerekend. Gesteld al dat de tekst van de inbrengakte tot het trekken van een zodanige conclusie aanleiding geeft, dan dient te worden opgemerkt dat de Inspecteur tot 30 oktober 2003 niet in het bezit was van de inbrengakte, zodat hij zich voor die tijd daarover niet heeft kunnen uitlaten. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur op enig moment de indruk heeft gewekt op dit specifieke punt een weloverwogen standpunt te hebben bepaald.

Stakingsvrijstelling

4.12. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat in het jaar 2000 de

activiteiten van de vennootschap onder firma zo ingrijpend zijn veranderd dat er sprake is van een gedeeltelijke staking, namelijk het niet langer verkopen van kantoormeubelen, kantoormachines en kantoorbehoeften.

4.13. Van een gedeeltelijke staking is sprake indien een zelfstandig gedeelte

van de onderneming of een als zelfstandig gedeelte aan te merken deel van de onderneming wordt gestaakt. Daarbij is niet vereist dat de onderneming als geheel bezien wordt ingekrompen. De onderneming mag echter niet, economisch gezien, dezelfde blijven, bijvoorbeeld doordat in onmiddellijke samenhang met de staking zodanige activiteiten zijn gestart, dat de onderneming feitelijk niet is veranderd. Tenslotte kan van gedeeltelijke staking worden gesproken indien de onderneming binnen korte tijd duurzaam en in belangrijke mate is ingekrompen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.9. is vermeld is de verkoop van kantoormeubelen, -machines, en -behoeften ook na 2000 voortgezet. Derhalve kan van een gedeeltelijke staking in het jaar 2000 niet worden gesproken.

4.14 Ook op dit punt is het gelijk aan de Inspecteur.

5. Conclusie

Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond

Aldus gedaan op door mr. J. Lamens, voorzitter, mr J.W. Zwemmer, mr. J. van de Merwe, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

(J. Lamens)

De griffier is wegens vakantie verhinderd te ondertekenen

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 mei 2007

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.