Gerechtshof Arnhem, 24-05-2007, BA6735, 04-00909
Gerechtshof Arnhem, 24-05-2007, BA6735, 04-00909
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 24 mei 2007
- Datum publicatie
- 8 juni 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2007:BA6735
- Zaaknummer
- 04-00909
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Stakende boomkweker is gebonden aan minnelijke taxatie van naar privé overgebrachte onroerende zaken.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
Tweede meervoudige belastingkamer
nummer 04/00909
U i t s p r a a k
op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 557.294. Er is voorts een bedrag aan heffingsrente berekend van ƒ 13.739.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 februari 2007 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord
de Inspecteur. Belanghebbende is, hoewel overeenkomstig de wet uitgenodigd, niet verschenen. In verband daarmee heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat belanghebbendes gemachtigde hem telefonisch heeft medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.5. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende, die is geboren in het jaar 1926, heeft gedurende het onderhavige jaar een boomkwekerij geëxploiteerd in de vorm van een eenmanszaak. Hij heeft deze onderneming per ultimo van dat jaar beëindigd door staking.
2.2. Ter gelegenheid van de staking zijn belanghebbendes tot dan toe tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken naar zijn privé-vermogen overgegaan. De ter zake zijns inziens opkomende stakingswinst heeft belanghebbende in zijn aangifte over het onderhavige jaar aangegeven.
2.3. Tot het ondernemingsvermogen behoorden tot op het moment van staking een tweetal woonhuizen, een aantal schuren, de ondergrond van die gebouwen en overige cultuurgronden en verder toebehoren, staande en gelegen te A, plaatselijk bekend a-straat 1 en 2 te A, kadastraal bekend gemeente A, sectie R, nummer 00, groot 7.71.00 ha.
2.4. Bedoelde onroerende zaken kunnen als volgt worden gespecificeerd:
A 6.71.00 ha cultuurgrond en bos
B 1.00.00 ha onder- en omliggende grond van de opstallen, zijnde
I, circa 1000 m² betreffende het woonhuis a-straat 1
II, circa 2000 m² betreffende het woonhuis a-straat 2
III, circa 7000 m² betreffende de bedrijfsgebouwen en warenhuis.
2.5. Bij brief van 8 november 2000 heeft belanghebbende de Inspecteur een verzoek gedaan om een minnelijke waardering van de hiervoor genoemde onroerende zaken.
2.6. Ondertekend door belanghebbende op 3 en door de Inspecteur op 10 november 2000 hebben partijen een “overeenkomst gezamenlijke taxatie” gesloten. Deze overeenkomst vermeldt onder meer dat partijen “verklaren overeen te komen de waarde in het economisch verkeer/ c.q. de onderdelen van de koopsom van de op de bijlage vermelde onroerende zaken bindend vast te stellen” en voorts dat deze vaststelling geldt voor de inkomstenbelasting en dat de waarde moet worden vastgesteld per 31 december 2000, wegens bedrijfsbeëindiging.
2.7. In de bij deze overeenkomst behorende bijlage zijn een aantal aspecten vermeld die bij de taxatie dienen te worden beoordeeld. Zo is onder 9. van de bijlage vermeld dat de waarde van het woonhuis moet worden bepaald in verhuurde staat, de waarde van de bedrijfsopstallen in vrij opleverbare staat en van de gronden de WEVAB per 31 december 2000.
2.8. Onder dagtekening 19 december 2000 hebben de desbetreffende deskundigen hun gezamenlijke taxatierapport (hierna: het rapport) afgegeven. In dit rapport, dat tot de stukken van het geding behoort, verklaren zij onder meer “dat zij naar beste kennis en rekening houdend met alle op de waardebepaling van invloed zijnde factoren, ná plaatselijke opname op 12 december 2000, een economische verkeerswaarde, vrij van huur en gebruik, toekennen aan:
De woonhuizen met schuren, ondergrond, tuin, erf, uitweg, bos, cultuurgronden en verder toebehoren, alles staande en gelegen a-straat 1 en 2, A en kadastraal bekend gemeente A, sectie R, nummer 00, groot 7.71.00 ha van f 2.225.000.”
In het rapport zijn de verschillende onderdelen van de onroerende zaak nader omschreven en voorts sluit het rapport af op pagina 4 en 5 met een nadere specificatie van de voormelde uitkomst van de taxatie, aldus:
“Nadere specificatie van de getaxeerde verkeerswaarde(n):
A. Het woonhuis met toebehoren, a-straat 1:
De waarde in het economisch verkeer “vrij van huur”: f 550.000,--
Specificatie:
- opstalwaarde f 300.000,--
- ± 1.000 m² bijbehorende (onder-)grond ‘ 250.000,--
De waarde in het economische verkeer “in verhuurde staat”: f 400.000,--
Specificatie:
- opstalwaarde f 215.000,--
- ± 1000 m² bijbehorende (onder-)grond ‘ 185.000,--
B. Het voor- en achterhuis met schuren c.a., a-straat 2:
De waarde in het economische verkeer “vrij van huur en pacht” f 1.675.000,--
Specificatie:
- ± 6.71.00 ha cultuurgrond en bos f 575.000,--
- alle opstallen ‘ 500.000,--
- ± 2.000 m² ondergrond en tuin,
behorende bij het voor- en achterhuis ‘ 350.000,--
- ± 7.000 overige (onder-)grond ‘ 250.000,--
De waarde in het economisch verkeer “in verhuurde staat” van
de opstallen, inclusief ± 9.000 m² ondergrond, tuin en erf: f 575.000,--
Specificatie:
- alle opstallen f 265.000,--
- ± 2.000 m² ondergrond en tuin,behorende
bij het voor- en achterhuis ‘ 180.000,--
- ± 7.000 m² overige (onder-)grond f 130.000,--
B. De waarde in het economisch verkeer bij een voortgezette agrarische
exploitatie (WEVAB) van de (ondergronden) wordt getaxeerd als volgt:
- ± 1.000 m² (onder-)grond bij het woonhuis a-straat 1 op: f 75.000,--
- ± 6.71.00 ha cultuurgrond en bos op: ‘ 575.000,--
- ± 2.000 m² (onder-)grond bij het voor- en achterhuis
a-straat 2 op: ‘ 100.000,--
- ± 7.000 m² overige (onder-)grond bij voormeld voor-
en achterhuis c.a. ‘ 140.000,-
f 890.000,-
Aldus (….).”
2.9. Naar aanleiding van het rapport heeft de Inspecteur aan zijn deskundige bij brief van 7 augustus 2002 het volgende verzocht:
“Onder verwijzing naar het taxatierapport van de heer X, a-straat 2 te A heb ik de volgende (vetgedrukte) vragen.
1. Uit taxatierapport blijkt niet of bedrijfsgebouwen en –erf los verkoop- of verhuurbaar zijn.
Gaarne bericht. Indien deze wel los verkoop- of verhuurbaar, gaarne splitsing van de betreffende schuren en bijbehorende erf, WEV, WEVAB en nettorendementswaarde.
2. Is de nettorendementswaarde van a-straat 2 (woonhuis en schuren met woonerf en bedrijfserf) gelijk aan de waarde in verhuurd staat? Zo niet hoeveel bedraagt de nettorendementswaarde?
3. Ligt de ondergrond/cultuurgrond niet in het bestemmingsplan van de gemeente A? Dit gezien de laatste uitbreiding van de woonkern in deze richting?”
2.10. Bij brief van 4 april 2003 heeft de Inspecteur zijn onder 2.9 genoemde brief aangevuld, aldus:
“Onder verwijzing naar de brief van 7 augustus 2002 inzake de heer X, a-straat 2 te A het volgende.
Op punt 1 hoeft u niet meer te reageren.
2. Gelieve voor vraag 2 te lezen: hoeveel bedraagt de WEVAB per 15 februari 1971 van het woonerf behorende bij de verhuurde bungalow a-straat 1? De WEV bedraagt volgens de gezamenlijke taxatie f 250.000 per ultimo 2000.
3. Vraag 3 blijft bestaan.”
2.11. De ambtelijk deskundige heeft dit verzoek bij brief van 6 mei 2003 beantwoord aldus:
“Naar aanleiding van uw brief d.d. 4 april 2003 het volgende advies.
Punt 2: De w.e.v.a.b. van de ondergrond en tuin van de verhuurde woning t.w. 10.00 are kan per 15 februari 1971 gesteld worden op f 10.000,--.
Punt 3: Volgens informatie van de gemeente A heeft de cultuurgrond de bestemming van agrarisch gebied met landschappelijke en of natuurlijke waarden.
Een eventuele bestemmingswijziging is thans niet te voorzien.”
2.12 Bij brief van 10 juli 2003 tenslotte heeft die deskundige het volgende medegedeeld:
“Naar aanleiding van de d.d. 13 mei 2003 door U gevraagde nadere splitsing van de getaxeerde waarde van de opstallen, kan ik U berichten dat ik met makelaar B de volgende splitsing ben overeengekomen.
Woongedeelte f 420.000,--
Bedrijfsgedeelte f 80.000,--”
2.13. Bij de behandeling van de aangifte zijn partijen in die zin tot overeenstemming gekomen, dat de eigen woning met bijbehorend erf ter gelegenheid van de staking wordt gewaardeerd op 64 percent van de waarde bij lege oplevering.
2.14. Ter zitting is gebleken dat het belastbare inkomen bij uitspraak f 1000 te hoog is vastgesteld. De Inspecteur concludeert dan ook nader tot een dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.
2.15. Tussen partijen is niet in geschil dat van de post “alle opstallen” kan worden toegerekend een bedrag van f 420.000 aan de woning nummer 3 en het resterende bedrag van f 80.000 aan de overige bedrijfsopstallen.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen zijn de volgende vragen in geschil:
3.1.1. Moeten de bedrijfsgebouwen inclusief 7.000 m² onder- en omliggende grond gewaardeerd worden als vrij opleverbaar, dan wel als in eigen gebruik;
3.1.2. Moet ter bepaling van het verschil tussen WEV en WEVAB niet alleen bij de WEV, maar ook bij de WEVAB rekening worden gehouden met de factor zelfbewoning.
3.2. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag in laatstbedoelde zin en de tweede ontkennend, terwijl de Inspecteur de beide vragen in tegenovergestelde zin beantwoordt.
3.3. Partijen voeren voor hun respectieve standpunten de gronden aan in de van ieder van hen afkomstige stukken.
Hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd, is vermeld in het voormelde proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
3.4. Het voorts tussen partijen bestaande geschilpunt of de aangroei van de waarde van de woning a-straat 2 tot 27 juni 2000 onbelast is op grond van een compartimentering van de landbouwvrijstelling, is door partijen uitdrukkelijk buiten dit geschil gehouden, hangende een lopende procedure bij de Hoge Raad.
3.5. De tussen partijen bestaande geschillen zijn aldus concreet weer te geven:
I. (primaire standpunt van belanghebbende)
Inspecteur belanghebbende
A) 2000 m² (perceel woning) WEV f 224.000 (64%) f 224.000 (64%)
af: WEVAB f 64.000 (64%) f 100.000 (100%)
verschil (belast) f 160.000 - f 124.000 = f 36.000
B) 7.000 m2 (perceel bedrijfsopstallen) WEV f 250.000 (100%) f 160.000 (64%)
af: WEVAB f 140.000 (100%) f 140.000 (100%)
verschil (belast) f 110.000 - f 20.000 = f 90.000
C) bedrijfspanden f 80.000 (100%) f 51.200 (64%) f 28.800
totaal: f 154.800
II. (subsidiaire standpunt van belanghebbende)
1) als hiervoor onder C) f 28.800
2) 7.000 m² (perceel
bedrijfsopstallen) WEV f 250.000 f 160.000
WEVAB f 140.000 (100%) f 89.600 (64%)
Verschil (belast) f 110.000 - f 70.400 = f 39.600
Totaal: f 68.400
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ten aanzien van de eerste vraag:
4.2. Nu belanghebbende zijn bedrijf per 31december 2000 heeft gestaakt, is daarmee een einde gekomen aan het bedrijfsmatige gebruik van zowel de bedrijfsopstallen als van de er bij te rekenen onder- en omliggende grond en dienen de desbetreffende zaken – aangenomen dat zij, zoals in het onderhavige geval, tot dan toe tot het bedrijfsvermogen hebben behoord – naar het privé vermogen van de stakende ondernemer over te gaan.
4.3. Er is slechts één waarde waartegen belanghebbende de voormalige bedrijfsonroerende zaken naar het privé-vermogen kan overbrengen en die is gelijk aan de prijs die daarvoor op 31 december 2000 bij aanbieding ten verkoop op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed. In het algemeen moet voorts onder dergelijke omstandigheden worden aangenomen, dat het de stakende ondernemer vrij staat de desbetreffende onroerende zaken te vervreemden en wel in vrij te aanvaarden staat, omdat immers aan de bestemming die de ondernemer tot dan toe aan die zaken heeft gegeven, een einde is gekomen.
4.4. De door partijen aangewezen deskundigen hebben eenstemmig de waarde in het economische verkeer zoals hiervoor bedoeld van het gehele complex vastgesteld op het bedrag van f 1.675.000, met dien verstande dat de Inspecteur daarop een bedrag van 36% van f 420.000, ofwel f 151.200 in mindering heeft gebracht ter zake van de blijvende bewoning van a-straat 2. Nu partijen een bindende vaststellingsovereenkomst hebben gesloten ter zake van de vaststelling van de waarde in het economische verkeer van de woning nummer 2, de bedrijfsopstallen, alsmede de onder- en omliggende grond, staat het belanghebbende niet meer vrij een andere, van die van de deskundigen afwijkende en lagere waardering te bepleiten.
4.5. Indien dat laatste anders zou zijn, dan is het aan belanghebbende om feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken, op grond waarvan kan worden aangenomen, dat in zijn geval van de onder 4.3 vermelde algemene regel moet worden afgeweken.
4.6. Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat de ligging van de bedrijfsopstallen en gronden dusdanig is, dat die onroerende zaken dienen te worden beschouwd als aanhorigheden van belanghebbendes woning. Hij stelt dat hij althans een deel van de schuren na de staking zal blijven gebruiken als opslag van gereedschappen e.d. voor onderhoud van het gehele perceel (inclusief bosgronden, zandweg en sloten). Dit standpunt gaat evenwel uit van de gedachte dat belanghebbende het gehele perceel, althans in totaal tenminste circa 9.000 m2, niet vervreemdt, maar besluit vanaf het moment van staking de desbetreffende zaken in eigen gebruik te nemen. Een dergelijke beslissing beperkt evenwel niet de mogelijkheid tot verkoop van die zaken in vrij te aanvaarden staat.
4.7. Belanghebbende heeft ook overigens, tegenover de gemotiveerde stellingname van de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat objectief beschouwd de onderhavige zaken niet vervreemd zouden kunnen worden in vrij te aanvaarden staat.
4.8. De eerste vraag moet derhalve worden beantwoord in de door de Inspecteur voorgestane zin.
4.9. Ten aanzien van de tweede vraag:
4.10. De door belanghebbende verdedigde gedachte dat de WEVAB de verkoopwaarde is, vrij van gebruiksrechten, is onjuist. Ook een agrariër zal immers bij het bepalen van een bod op agrarische onroerende zaken laten meespelen of hij de desbetreffende zaken al dan niet onmiddellijk zal kunnen gebruiken voor zijn eigen agrarische onderneming, dan wel dat hij voorshands die zaken niet in zijn eigen onderneming zal kunnen aanwenden. In dat laatste geval zal hij niet bereid zijn de volle WEVAB te betalen, doch slechts een aanmerkelijk lagere prijs (vergelijk Hoge Raad, 8 februari, nr. 37.196, BNB 2002/151).
4.11. Ook in dezen is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur.
4.12. Het hiervoor overwogene brengt met zich dat de uitspraak niet in stand zal kunnen blijven ten gevolge van de onder punt 2.14 genoemde fout. Het belastbare inkomen van belanghebbende dient te worden vastgesteld op een bedrag van f 556.294 (€ 252.435).
5. Proceskosten
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 1,5 (proceshandelingen) x € 322 x 1,5 (wegingsfactor) = € 724,50.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de onderhavige belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 252.435, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 37;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 724,50 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op door mr. N.E. Haas, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. C.M. Ettema, raadsheren.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
(J.L.M. Egberts) (N.E. Haas)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 mei 2007.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.