Home

Gerechtshof Arnhem, 07-06-2007, BA7976, 06/00505

Gerechtshof Arnhem, 07-06-2007, BA7976, 06/00505

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
7 juni 2007
Datum publicatie
26 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BA7976
Zaaknummer
06/00505

Inhoudsindicatie

Boete.

Verwijzingsprocedure HR 15 december 2006, nr. 41882. Inspecteur slaagt niet bewijs dat aanmaning op correcte wijze is verzonden, zodat verzuimboete wordt vernietigd.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Tweede meervoudige belastingkamer

nummer 06/00505

U i t s p r a a k

op het beroep van mevrouw X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden boetebeschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete van ƒ 567 wegens niet-tijdige aangifte.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de boete bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de boete bij de bestreden uitspraak, verminderd tot een bedrag van € 113.

1.3. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Leeuwarden, dat het beroep tegen die uitspraak ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld.

1.4. De Hoge Raad heeft bij arrest van 15 december 2006, nr. 41.882,

V-N 2006/65.5, blz. 20-22 (hierna: het arrest) het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest. De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een conclusie ingediend. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die conclusie gereageerd.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 mei 2007 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 24 mei 2007, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. De Belastingdienst houdt aantekening van verzonden aanmaningen in een zogenoemd registratiebestand, waarin onder meer is opgenomen het sofinummer van de betrokken belastingplichtige en de verzendingsdatum van de aanmaning, doch niet het adres, het huisnummer, de postcode en de woonplaats van de belastingplichtige.

2.2. In het registratiebestand wordt vermeld dat aan belanghebbende op 3 november 2003 een aanmaning tot het doen van aangifte over het jaar 2002 is verzonden. De Inspecteur beschikt niet over een kopie van de verzonden aanmaning of een bewijs dat de aanmaning is aangeboden aan de posterijen.

2.3. Adressen van belastingplichtigen zijn door de Belastingdienst opgenomen in het bestand Beheer Van Relaties (hierna: BVR). Uit dit bestand blijkt dat het woonadres van belanghebbende in de periode 19 september 2002 tot in 2006 is geweest a-straat 1 te Q.

2.4. Ter zitting van het Hof Leeuwarden heeft de Inspecteur verklaard dat na ontvangst van de aanmaning aan de belanghebbende nog tien dagen de tijd wordt gegund om aangifte te doen. In de administratie van de Inspecteur is 24 november 2003 als uiterste reactiedatum opgenomen.

3. Het oordeel van de Hoge Raad

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbendes stelling dat zij de aanmaning niet heeft ontvangen, zelfs indien juist, niet eraan in de weg staat dat zij de in artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) geregelde verzuimboete heeft belopen.

3.2. Bij de beoordeling van de tegen dit oordeel gerichte klacht moet het volgende worden vooropgesteld.

3.2.1. Voor oplegging van de verzuimboete van artikel 67a AWR is geen plaats indien de aanmaning niet op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en de aanmaning de belastingplichtige ook anderszins niet heeft bereikt. Dit is slechts anders indien zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden.

3.2.2. In beginsel is het aan de Inspecteur om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt mee dat de Inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de aanmaning niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld (vgl. HR 25 oktober 2002, nr. 36898, BNB 2003/14, onderdeel 3.2.4). Het staat de feitenrechter vrij om zodanige twijfel gerechtvaardigd te achten op grond van naar zijn oordeel geloofwaardige ontkenning door de belastingplichtige dat de aanmaning op zijn adres is ontvangen of aangeboden. Slaagt de belastingplichtige erin eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen, dan zal de ontvangst of aanbieding van de aanmaning slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien de Inspecteur daarvan nader bewijs levert.

3.2.3. Indien niet aannemelijk wordt dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en evenmin dat de aanmaning hem anderszins heeft bereikt, dan ligt het op de weg van de Inspecteur - in voorkomend geval - aannemelijk te maken dat zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden.

3.3. In het licht van het hiervoor in 3.2 overwogene geeft 's Hofs hiervoor in 3.1 weergegeven oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is dat oordeel onvoldoende gemotiveerd. De tegen dat oordeel gerichte klacht slaagt derhalve.

3.4. Ook gegrond is de klacht over de motivering van 's Hofs oordeel dat aannemelijk is dat aan belanghebbende een aanmaning is verzonden. Het Hof heeft dat oordeel namelijk onder meer doen steunen op de ter zitting door de Inspecteur afgelegde verklaring, inhoudende dat van verzonden aanmaningen een registratiebestand wordt bijgehouden en dat de verzending van de door hem gestelde aanmaning uit dit bestand blijkt. Belanghebbende voert echter terecht aan dat uit de kopie van het registratiebestand, die de Inspecteur op verzoek van het Hof na de zitting heeft ingezonden, niet blijkt naar welk adres de aanmaning is verzonden. Om die reden is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk dat het Hof zijn bewijsoordeel mede heeft doen steunen op de verklaring van de Inspecteur met betrekking tot het registratiebestand.

3.5. Gelet op het hiervoor in 3.3 en 3.4 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1. Na verwijzing is tussen partijen nog in geschil het antwoord op de vraag of de aanmaning op het adres van belanghebbende is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning belanghebbende anderszins heeft bereikt. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.

4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen nieuwe inzichten toegevoegd.

4.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de beschikking. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Het Hof acht de Inspecteur, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat de aanmaning naar het juiste adres is verzonden, laat staan dat deze op het adres van belanghebbende is ontvangen of aangeboden of dat die aanmaning haar anderszins heeft bereikt. Een kopie van de aanmaningsbrief ontbreekt, evenals een bewijs van verzending ervan naar het adres van belanghebbende.

5.2. Voor een dergelijk oordeel is, anders dan de Inspecteur bepleit, onvoldoende de enkele mededeling van de Inspecteur dat het praktijk is dat wanneer de gevallen die een aanmaning moeten krijgen door de computer zijn geselecteerd, de aanmaningen worden verzonden naar het uit het bestand BVR blijkende - in het onderhavige geval juiste - adres van de betrokken belastingplichtige.

5.3. Nu voorts niet is gesteld of gebleken dat een en ander het gevolg is van aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheden, dient het beroep gegrond te worden verklaard.

6. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroep bij het Gerechtshof Leeuwarden en dit Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 3,5 punt maal € 322,- maal wegingsfactor 1 ofwel € 1.127 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

7. Beslissing

Het Hof

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de bestreden uitspraak;

-vernietigt de boetebeschikking;

-gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 37 en

-veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.127, en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 7 juni 2007 door mr. Lamens, voorzitter, en mr. Den Ouden en mr. Ettema, raadsheren en op genoemde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. Darwinkel als griffier.

De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

De griffier, Namens de voorzitter,

(S. Darwinkel) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 juni 2007

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20 303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.