Home

Gerechtshof Arnhem, 13-06-2007, BA7983, 04/01594

Gerechtshof Arnhem, 13-06-2007, BA7983, 04/01594

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
13 juni 2007
Datum publicatie
26 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BA7983
Zaaknummer
04/01594

Inhoudsindicatie

Toeristenbelasting.

Heffing van toeristenbelasting voor stacaravans is terecht.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nr. 04/01594

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X BV

te : Z

verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen voorlopige aanslag nr. 1

soort belasting : toeristenbelasting

belastingjaar : 2004

onderzoek ter zitting : op 7 november 2006 te Arnhem door mr. Monsma, voor-zitter, mr. Ettema en dr. Zwemmer, in tegenwoordigheid van drs. Woeltjes als griffier

voortgezet op : 6 juni 2007 te Arnhem door mr. Monsma, als voorzitter, mr. Den Ouden en mr. Ruys in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier

waarbij verschenen : belanghebbende met haar gemachtigde alsmede de ver-weerder

gronden:

1. De voorlopige aanslag is opgelegd uit kracht van de Regeling gemeentelijke belastin-gen, vastgesteld bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn van 24 februari 1998, waarvan een afschrift tot de stukken behoort.

2. De voorlopige aanslag is berekend op € 42 518,58, kennelijk naar (114×543+ 19×668=) 74 594 overnachtingen à € 0,57.

3. Belanghebbende biedt tegen vergoeding gelegenheid tot verblijf in vakantieonder¬komens op het haar ter beschikking staande terrein a-straat 1.

4. Belanghebbende heeft niet voor de aanvang van het belastingjaar geopteerd voor de forfaitaire berekeningswijze als geregeld in artikel 6 van de Verordening toeristenbelasting 2004 (hierna: de Verordening).

5. Volgens artikel 7, eerste lid, van de Verordening bedraagt het tarief per overnachting € 0,27. Volgens het tweede lid, voor zover hier van belang, bedraagt het tarief per overnach-ting in vakantieonderkomens en niet-beroepsmatig verhuurde ruimten € 0,57.

6. In artikel 1, onderdeel a, zijn vakantieonderkomens omschreven als: woningen en andere verblijven, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden. In onderdeel d is vaste standplaats omschreven als: een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor en gedurende een seizoen of een jaar plaatsen van een zelfde mobiel kampeeronder-komen of stacaravan.

7. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat de Verordening zelf geen omschrij-ving van het begrip stacaravan bevat en daarvoor evenmin verwijst naar andere regelgeving waarin een omschrijving van dit begrip is opgenomen. Haar hierop gegronde primaire standpunt dat het verblijf in stacaravans niet als belastbaar feit in de Verordening is om-schreven en bijgevolg niet belastbaar is, kan evenwel niet als juist worden aanvaard. Het begrip ‘stacaravan’ maakt immers deel uit van de omschrijving van het zo-even bedoelde begrip ‘vaste standplaats’, dat op zijn beurt bestanddeel is van de forfaitaire maatstaven die in artikel 6, eerste lid, onderdelen 1a en 1b, en tweede lid, onderdelen 2a en 2b zijn gere-geld.

8. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt, dat het aantal overnachtingen niet juist is bepaald, daar zij betwist dat alle in de voorlopige aanslag begrepen vakantie-onderkomens behoren tot de categorie vakantieonderkomens niet zijnde mobiele kampeer-onderkomens of stacaravans. Ook dit standpunt wordt verworpen. De foto’s die in de eerste zitting zijn overgelegd tonen onderkomens die redelijkerwijs niet anders zijn te kwalificeren dan als vakantieonderkomens. Door hun omvang en de wijze waarop zij met de ondergrond zijn verbonden, zijn zij redelijkerwijs niet aan te merken als mobiele kampeeronderkomens in de betekenis die daaraan in het gewone spraakgebruik toekomt. Ook al zou dit wellicht nog wel gelden voor de onderkomens die op de laatste drie foto’s (a-straat 1 P(j) 10, P(j) 07 en/of P(j) 01) zijn afgebeeld, dan nog doet dit niet af aan de juistheid van de berekening van de voorlopige aanslag, daar de verweerder in de tweede zitting heeft gesteld en belang-hebbende niet heeft betwist dat verblijf in die onderkomens niet in die berekening is begre-pen.

9. Haar grieven betreffende de bevoegdheid tot het opleggen van een voorlopige aanslag en betreffende de samenloop met de forensenbelasting heeft belanghebbende ter zitting van 6 juni 2007 laten varen.

slotsom:

Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan te Arnhem op 13 juni 2007 door mr. Monsma, voorzitter, mr. Den Ouden en mr. Ruys. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoor-digheid van mr. Snoijink als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 juni 2007

Binnen zes weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders tegen deze mondelinge uitspraak beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20 303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van dit proces-verbaal overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid alsnog gronden voor het beroep in cassatie aan te voeren.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.