Home

Gerechtshof Arnhem, 06-06-2007, BA7984, 06-00384

Gerechtshof Arnhem, 06-06-2007, BA7984, 06-00384

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
6 juni 2007
Datum publicatie
26 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BA7984
Zaaknummer
06-00384

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting.

Een parkeerder moet een redelijke tijd worden gegund om de afstand tussen parkeerplaats en parkeerautomaat te overbruggen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede enkelvoudige belastingkamer

nummer 06/00384

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

appellant : X (hierna: belanghebbende)

te : Z

verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Harderwijk (hierna: de Ambtenaar)

aangevallen beslissing : uitspraak van de Rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank) van 12 september 2006, nummer 05/2043 PARKBL

betreft : naheffingsaanslag parkeerbelasting (dagtekening 11 oktober 2005)

nummer : 01

mondelinge behandeling : op 29 mei 2007 te Arnhem

waarbij verschenen : A, als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van diens echtgenote, alsmede namens de heffingsambtenaar, B

gronden:

1. Op 11 oktober 2005 om 13.37 uur stond belanghebbendes voertuig – een personenauto van het merk C met kenteken 00-AA-BB – geparkeerd in de a-straat te Q. Die straat is door het college van B en W van de gemeente Harderwijk ingevolgde de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2005 (hierna: de Verordening) aangewezen als plaats waarop tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.

2. Op genoemd tijdstip heeft een parkeercontroleur van de gemeente Harderwijk geconstateerd dat er geen (geldig) parkeerbewijs in belanghebbendes voertuig aanwezig was.

3. Naar aanleiding hiervan is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

4. Belanghebbende betoogt dat zij, nadat zij het voertuig had geparkeerd, tezamen met een collega en twee lichamelijk en geestelijk gehandicapte bewoners van de zorginstelling waarvoor belanghebbende werkzaam is, een parkeerkaartje heeft gehaald bij de dichtstbijzijnde parkeerautomaat. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een kopie van een parkeerkaartje overgelegd dat is betaald vier minuten na het uitschrijven van de naheffingsaanslag. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat, gelet op het feit dat belanghebbende en haar collega met beide in een rolstoel zittende genoemde bewoners naar de parkeerautomaat moesten lopen, het betalen van de verschuldigde parkeerbelasting meer tijd dan normaal heeft gevergd. Vanwege tijdsgebrek heeft belanghebbende niet gepoogd om de parkeercontroleur die – op het moment dat het gezelschap bij belanghebbendes voertuig was teruggekeerd – niet meer op het parkeerterrein aanwezig was, te zoeken en hem de situatie uit te leggen. Belanghebbende heeft een dag later alsnog contact opgenomen met de Ambtenaar en de situatie uitgelegd.

5. De Ambtenaar, op wie de bewijslast rust van de feiten en omstandigheden die aan de naheffingsaanslag ten grondslag liggen, heeft gesteld dat uit de verklaring van de parkeercontroleur volgt dat laatstgenoemde, nadat hij bij de parkeerautomaat had gecontroleerd of er op dat moment mensen een parkeerkaartje aan het kopen waren, geen mensen (met rolstoelen) op het terrein naar of van de parkeerautomaat heeft zien lopen.

6. Anders dan de Ambtenaar kennelijk van mening is, geldt de constatering van de parkeercontroleur, waarbij moet worden aangetekend dat deze verklaring 13 weken na het opleggen van de naheffingsaanslag is opgemaakt, niet als onweerlegbaar bewijs.

7. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van hetgeen door belanghebbende is gesteld en ter zitting is verklaard, inhoudende dat zij zich bij de aanvang van het parkeren rechtstreeks naar de parkeerautomaat heeft begeven om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen doch dat met die uitvoeringshandeling meer tijd was gemoeid gelet op de aanwezigheid van de in haar gezelschap bevindende rolstoelgebruikers. Naar het oordeel van het Hof brengt een redelijke toepassing van de bepalingen van de Verordening met zich dat een parkeerder een zekere – korte – tijd moet worden gelaten om de afstand tussen de parkeerplaats en de parkeerautomaat en vice versa te overbruggen. De tijd die nodig is om geld te wisselen moet daarbij buiten beschouwing blijven, daar van parkeerders kan worden verwacht dat zij over pasmunt beschikken.

8. Op grond van zijn waardering van de bewijsmiddelen en na afweging van alle omstandigheden welke hiervoor onder 6 en 7 zijn vermeld, is het Hof van oordeel dat belanghebbende in het onderhavige geval niet te laat de door haar verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan en dat belanghebbende in elk geval op het moment dat de naheffingsaanslag werd opgelegd, nog niet in gebreke was.

9. De naheffingsaanslag is ten onrechte opgelegd.

proceskosten:

Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Ambtenaar te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt de kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 35 ter zake van reiskosten voor het bijwonen van de zitting te Zutphen, € 29 ter zake van reiskosten voor het bijwonen van de zitting te Arnhem en op € 370 aan verletkosten in verband met het bijwonen van de beide zittingen (10 uren x € 37), is in totaal € 434.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslag;

- gelast de Ambtenaar aan belanghebbende te vergoeden het door haar betaalde

griffierecht in beroep en hoger beroep van € 37 respectievelijk € 105;

- veroordeelt de Ambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof

aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 434, en

- wijst de gemeente Harderwijk aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet

vergoeden.

Aldus gedaan op 6 juni 2007 door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(C.E. te Brake) (D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 juni 2007

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.