Home

Gerechtshof Arnhem, 18-07-2007, BB0992, 06-00196

Gerechtshof Arnhem, 18-07-2007, BB0992, 06-00196

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 juli 2007
Datum publicatie
3 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BB0992
Zaaknummer
06-00196

Inhoudsindicatie

WOZ.

Hof wijst zaak terug naar rechtbank wegens gebrekkige behandeling.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nr. 06/00196

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

appellant : de heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn (hierna: de ambtenaar)

verweerder in hoger beroep : X te Z (hierna: belanghebbende)

aangevallen uitspraak : van de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank) van 11 april 2006, nr. 05/1460 WOZ inzake uitspraak op be-zwaarschrift tegen waardebeschikking (artikel 22 Wet waardering onroerende zaken; hierna: Wet WOZ)

tijdvak : jaren 2005 en 2006

onderzoek ter zitting : te Arnhem op 4 januari 2007 door mr. Monsma, raads-heer, en na verwijzing naar de meervoudige kamer op 11 juli 2007 door mr. Monsma voornoemd, voorzitter, mr. De Kroon en mr. Kooijmans, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier

waarbij verschenen : op 4 januari 2007 de ambtenaar

waarbij niet verschenen : belanghebbende, op 4 januari 2007 na gefaxte kennisge-ving en op 11 juli 2007 zonder kennisgeving hoewel over-eenkomstig de wet uitgenodigd, en de ambtenaar op 11 ju-li 2007 na telefonische kennisgeving aan het Hof

gronden:

1. Bij de uitspraak van de ambtenaar is de vastgestelde waarde van de onroerende zaak plaatselijk bekend a-straat 1 te Z (hierna: het object) naar de waardepeildatum 1 januari 2003 gehandhaafd op € 427 000. Het object is een geschakeld woonhuis met een inhoud van 667 m³ en een carport met een oppervlakte van 33 m² en een inhoud van ± 90 m³ dat in 2002 is gebouwd op een perceel van 584 m². Het object is eigendom van be-langhebbende en dient hem tot woning.

2. Van het object is wel de in maart 2001 overeengekomen koop /aanneemsom van € 395 000 bekend doch geen omstreeks de waardepeildatum behaalde verkoopopbrengst. De gezochte waarde moet daarom zo betrouwbaar mogelijk worden benaderd aan de hand van vergelijkingsgegevens.

3. Tot staving van de vastgestelde waarde legt de verweerder het op 21 oktober 2005 opgemaakte rapport over van een taxatie door A, taxateur in dienst van de gemeente Apeldoorn, die uitkomt op het onder 1 genoemde bedrag. Daarbij zijn gegevens en ver-koopopbrengsten vermeld van een naburig woonhuis en van twee andere aan de b-straat te Z.

4. De Rechtbank heeft enerzijds de ambtenaar niet geslaagd geacht in het van hem verlangde bewijs van de door hem verdedigde waarde. Anderzijds heeft de Rechtbank niet aannemelijk geoordeeld dat het object bij verkoop op of omstreeks de peildatum hooguit € 321 000 zou hebben opgebracht, zoals belanghebbende heeft gesteld, omdat hij daarvoor geen enkele onderbouwing geeft.

5. Omdat de Rechtbank beide partijen er niet in geslaagd acht de door hen voorgesta-ne waarde aannemelijk te maken, heeft zij de vastgestelde waarde in goede justitie ver-minderd tot € 415 000.

6. Terecht voert de ambtenaar in hoger beroep aan dat de Rechtbank aldus heeft mis-kend, dat de door haar bepaalde waarde minder dan 4% afwijkt van de vastgestelde waarde, die in dat geval volgens artikel 26a van de Wet WOZ geacht wordt juist te zijn. Het beroep had dan ook ongegrond moeten worden verklaard.

7. Uit de uitspraak van de Rechtbank kan niet worden afgeleid dat zij zich van de regel van artikel 26a voormeld rekenschap heeft gegeven. Daardoor is niet duidelijk of die regel van invloed is geweest op haar beslissing.

8. Bij haar oordeel dat de ambtenaar niet is geslaagd in het bewijs van de door hem verdedigde waarde, is de Rechtbank kennelijk ervan uitgegaan dat indien, zoals in dezen, de verkoopopbrengsten van twee van de drie vergelijkingspanden die tot staving van de verdedigde waarde zijn genoemd niet kunnen meewerken tot het bewijs van die waarde omdat zij te ver voor of na de peildatum zijn behaald, de enig overblijvende verkoop¬opbrengst – van b-straat 1 – onvoldoende is voor dat bewijs. Door de Rechtbank is in dit verband enkel vermeld dat de vergelijkingspanden aan de b-straat een garage hebben, terwijl niet zou zijn gebleken dat de ambtenaar bij de waardevaststelling (kennelijk is bedoeld: waardebepaling) van het object rekening heeft gehouden met het ontbreken van een garage. Dit oordeel is zonder nadere redengeving, die evenwel ontbreekt, onbegrijpe-lijk in het licht van het onder ?3 vermelde rapport, dat onder D-2-4 uitdrukkelijk de car-port (en niet een garage) in de onderbouw vermeldt.

9. Voorts is niet begrijpelijk waarom de Rechtbank heeft beoordeeld of de waarde niet hoger is ‘vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer per waardepeildatum 1 januari 2003 en naar de staat van de onroerende zaak per 1 januari 2005.’ Het genoemde rapport vermeldt onder D-2-2 het bouwjaar 2002 en onder D-2-3 dat er geen aanzienlijke renovaties of verbouwingen zijn gerealiseerd. In onderdeel J van het rapport (blz. 7, de bijlage) is als vestigingsdatum 5 december 2002 genoemd, wat er slechts op zou kunnen wijzen dat het object toen voor bewoning gereed was. Ook overigens in de gedingstuk-ken of ter zitting van de Rechtbank zijn omstandigheden als bedoeld in artikel 19, lid 1, van de Wet WOZ (in de tekst-2005-2006; thans artikel 18, lid 3) gesteld noch gebleken.

10. Ter zitting van het Hof van 4 januari 2007 heeft de ambtenaar, in aanvulling op hetgeen in zijn beroepschrift in hoger beroep is gesteld, uitdrukkelijk verklaard zijn waardestandpunt ten volle te handhaven. Belanghebbende, die aldaar niet is verschenen, had tot aan die zitting geen aanleiding en ter zitting geen gelegenheid zich te verweren tegen die aanvulling, die aan het hoger beroep alsnog de strekking geeft het verweer in eerste aanleg volledig te handhaven. Hierdoor kan belanghebbende, die niet zelf in hoger beroep is gekomen, zijn belemmerd de argumenten voor zijn standpunt volledig te ont-vouwen.

11. In hetgeen onder ?6 tot en met ?10 is overwogen vindt het Hof aanleiding om de zaak, na gegrondbevinding van het hoger beroep, op de voet van artikel 27q, lid 1, onder¬deel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen terug te wijzen naar de Rechtbank.

slotsom:

De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. De rechtsregel van artikel 26a en wellicht ook die van artikel 18, lid 1, van de Wet WOZ zijn geschonden.

proceskosten:

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

beslissing:

Het Gerechtshof, recht doende in hoger beroep:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank Zutphen, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;

– wijst de zaak terug naar die rechtbank om aldaar opnieuw te worden behandeld.

Aldus gedaan te Arnhem op 18 juli 2007 door mr. Monsma, voorzitter, mr. De Kroon en mr. Kooijmans. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in te-genwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 juli 2007

Binnen zes weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders tegen deze mondelinge uitspraak beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20 303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van dit proces-verbaal overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid alsnog gronden voor het beroep in cassatie aan te voeren.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.