Home

Gerechtshof Arnhem, 10-08-2007, BB1964, 06-00147

Gerechtshof Arnhem, 10-08-2007, BB1964, 06-00147

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
10 augustus 2007
Datum publicatie
17 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BB1964
Formele relaties
Zaaknummer
06-00147

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Aankoopkosten landbouwgrond kunnen niet ten laste van het resultaat worden gebracht maar dienen te worden geactiveerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 06/00147

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 1 maart 2006, nummer AWB 05/768, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur) betreffende na te melden verliesbeschikking in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij beschikking van 25 februari 2004 heeft de Inspecteur het verlies van belanghebbende uit werk en woning over het jaar 2002 vastgesteld op € 34.207, waarvan € 31.638 ondernemingsverlies.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking op 18 maart 2004 bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft belanghebbende, omdat een uitspraak op het gemaakte bezwaar uitbleef, op 18 maart 2005 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Met dagtekening 13 juli 2005 heeft de Inspecteur alsnog uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij de verliesbeschikking is gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 1 maart 2006 heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende gegrond verklaard voorzover dit was gericht tegen het niet tijdig doen van de uitspraak op bezwaar en kennelijk voor het overige ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak in hoger beroep heeft plaatsgehad op 2 augustus 2007 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur.

1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende exploiteert een agrarische onderneming (een fruitteeltbedrijf). In het onderhavige jaar (2002) heeft hij landbouwgrond gekocht. De aankoopkosten (afsluitprovisie en notariskosten) beliepen een bedrag van € 4.988.

2.2. Belanghebbende heeft het bedrag van de aankoopkosten ten laste van zijn resultaat over 2002 gebracht. Bij het vaststellen van de onderwerpelijke verliesbeschikking heeft de Inspecteur dit bedrag niet in aftrek aanvaard. Hiertegen heeft belanghebbende op 18 maart 2004 bezwaar aangetekend bij de Inspecteur en vervolgens, omdat de uitspraak op bezwaar uitbleef, op 18 maart 2005 beroep bij de Rechtbank. Met dagtekening 13 juli 2005 heeft de Inspecteur alsnog uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar van belanghebbende door hem is afgewezen.

2.3. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard voorzover het was gericht tegen het niet tijdig doen van de uitspraak op bezwaar en voor het overige kennelijk ongegrond. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende en de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht heeft geweigerd dat het bedrag van de aankoopkosten ten laste van het resultaat wordt gebracht, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting nog hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot nadere vaststelling van het verlies uit werk en woning op € 39.195, waarvan € 36.626 ondernemingsverlies.

3.4 De Inspecteur concludeert daarentegen tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Ambtshalve

4.1. De Rechtbank heeft, gelet op artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, terecht geoordeeld dat de Inspecteur niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan en dat, gelet op het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep mede moet worden geacht te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 13 juli 2005. Nu de Rechtbank die uitspraak echter als juist heeft beoordeeld, had zij het beroep van belanghebbende niet, zoals zij heeft gedaan, gedeeltelijk gegrond moeten verklaren doch ongegrond (vgl. onder meer HR 2 mei 2001, nr. 35.713, BNB 2001/276). Opgemerkt hierbij zij nog dat de Rechtbank terecht een proceskostenvergoeding aan belanghebbende heeft toegekend en voorts terecht de Staat heeft gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beoordeling naar aanleiding van de klachten

4.2. Volgens de regels van goed koopmansgebruik dienen de ter zake van de aankoop van een bedrijfsmiddel gemaakte kosten als onderdeel van de kostprijs van het bedrijfsmiddel te worden geactiveerd.

4.3. De Hoge Raad heeft in het kader van de - voor de toepassing van de vennootschapsbelasting geldende - deelnemingsvrijstelling voor wat betreft de aankoopkosten van een (binnenlandse) deelneming een uitzondering op deze regel gemaakt wegens de bijzondere aard van het bedrijfsmiddel deelneming en beslist dat kosten terzake van de aankoop van een deelneming in het jaar waarin zij zijn gemaakt ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht (HR 24 mei 2002, nr. 37.021, BNB 2002/262).

4.4. In hoger beroep herhaalt belanghebbende zijn voor de Rechtbank gehouden betoog, kort gezegd, dat de werking van evenbedoeld arrest niet is beperkt tot de deelnemingsvrijstelling maar ook geldt voor de toepassing van de landbouwvrijstelling als bedoeld in artikel 3.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

4.5. Dit betoog kan naar het oordeel van het Hof niet als juist worden aanvaard. Anders dan de deelnemingsvrijstelling - met betrekking tot binnenlandse deelnemingen is sprake van een brutovrijstelling (Kamerstukken II 1959/60, 6000, nr. 3, blz. 70) - vormt de landbouwvrijstelling een zogenoemde nettovrijstelling (vgl. onder meer HR 9 april 2004, nr. 39.152, BNB 2004/273 en HR 30 maart 1960, nr. 14.223, BNB 1960/147). De tekst noch de totstandkomingsgeschiedenis van het sedert 27 juni 2000 geldende landbouw¬vrijstellingsregime biedt naar het oordeel van het Hof aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling dat de landbouwvrijstelling niet langer als een netto- maar als een brutovrijstelling moet worden beschouwd. Voorts vermag het Hof, anders dan belanghebbende, niet in te zien dat de ratio van de deelnemingsvrijstelling overeenstemt met de ratio van de landbouwvrijstelling. De landbouwvrijstelling strekt immers niet, zoals de deelnemingsvrijstelling, ertoe te voorkomen dat terzake van de door de dochtervennootschap gegenereerde winst tweemaal vennootschapsbelasting wordt geheven. Zij steunt - kennelijk nog steeds - op de gedachte als door de Rechtbank op bladzijde 3 van haar uitspraak is omschreven.

4.6. Mitsdien dienen de onderhavige aankoopkosten - overeenkomstig de hiervóór in overweging 4.2 genoemde hoofdregel - te worden geactiveerd. Zij kunnen niet ten laste van het resultaat van het onderhavige jaar worden gebracht.

4.7. Subsidiair stelt belanghebbende dat de bedrijfswaarde van de onderhavige landbouwgrond lager is dan de boekwaarde ervan, zodat afwaardering - met een bedrag ter grootte van de onderwerpelijke aankoopkosten - tot deze bedrijfswaarde is toegestaan.

4.8. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof echter onvoldoende concrete - op het onderhavige perceel betrekking hebbende - feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt (een taxatierapport en cijfermatige onderbouwingen ontbreken), die de conclusie rechtvaardigen dat de bedrijfswaarde van de landbouwgrond lager is dan de boekwaarde ervan per 31 december 2002.

4.9. Het hoger beroep van belanghebbende treft geen doel. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.

4.10. Niettemin dient, gelet op het hiervóór in onderdeel 4.1 overwogene, de uitspraak van de Rechtbank te worden vernietigd. Nu het evenwel slechts een “technische” correctie betreft, ziet het Hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling terzake van de behandeling van de zaak in hoger beroep.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen inzake de proceskosten en het griffierecht;

- verklaart het beroep in eerste aanleg ongegrond;

- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door deze voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 105.

Aldus gedaan op 10 augustus 2007 te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.B.H. Röben en mr. J van de Merwe. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

De griffier, De voorzitter,

( V.F.R. Woeltjes) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 10 augustus 2007

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.