Home

Gerechtshof Arnhem, 04-10-2007, BB5521, 07/00178

Gerechtshof Arnhem, 04-10-2007, BB5521, 07/00178

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
4 oktober 2007
Datum publicatie
12 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BB5521
Zaaknummer
07/00178

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Verwijzingsprocedure HR 27 april 2007, nr. 41699. Geen hypotheekrente-aftrek over hypotheekverhoging nu deze is aangegaan voor bekostiging van de studie van de kinderen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 07/00178

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X

te : Z

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002

nummer : 000.00.000.H.26

mondelinge behandeling : op 20 september 2007 te Arnhem

waarbij verschenen : de Inspecteur

waarbij niet verschenen : belanghebbende, met kennisgeving aan het Hof

gronden:

1. Op 6 oktober 2004 heeft gerechtshof ’s-Hertogenbosch uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de onderhavige aanslag. In zijn arrest van 27 april 2007, nr. 41.699 heeft de Hoge Raad de uitspraak van dat hof vernietigd en het geding naar dit Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met het inachtneming van het arrest. In punt 3.3 heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:

‘De enkele omstandigheid dat een belastingplichtige uitgaven voor verbetering en/of onderhoud van zijn eigen woning aanvankelijk voldoet uit eigen middelen en pas nadien een geldlening aangaat, zodat de verbetering en/of het onderhoud niet van meet af aan zijn gefinancierd met geleend geld, behoeft niet in de weg te staan aan de kwalificatie van die lening als aangegaan voor verbetering en/of onderhoud van die woning. Zodanige kwalificatie is in ieder geval gerechtvaardigd indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat hij reeds ten tijde van het voldoen van de kosten van verbetering en/of onderhoud het oogmerk had om die kosten te financieren door middel van een geldlening en dat de geldlening door hem is aangegaan ter uitvoering van dit oogmerk (vgl. HR 24 februari 2006, nr. 39961, BNB 2006/207 en HR 24 februari 2006, nr. 40011, BNB 2006/208).

Het Hof, dat nog geen rekening kon houden met deze (eerst na 's Hofs uitspraak gewezen) arresten, is gelet op de motivering van zijn oordeel van een andere, onjuiste opvatting uitgegaan. De klachten slagen derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.’

2. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van het voldoen van de kosten van verbetering en/of onderhoud het oogmerk had om die kosten te financieren door middel van een geldlening en dat de geldlening door hem is aangegaan ter uitvoering van dit oogmerk. Uit hetgeen belanghebbende in dezen naar voren heeft gebracht volgt veeleer dat belanghebbende de verbouwingskosten uit eigen middelen heeft willen voldoen, hetgeen hij ook heeft gedaan. Pas toen zijn doelstelling om de studies van zijn zonen te financieren in gevaar dreigde te komen, is hij alsnog en kennelijk met dat doel een lening aangegaan. Belanghebbendes stelling dat hij de verbouwingskosten slechts voorlopig – naar het Hof begrijpt: vooruitlopend op een af te sluiten lening – uit eigen middelen heeft voorgefinancierd, acht het Hof niet aannemelijk. Het Hof heeft hierbij onder meer in aanmerking genomen dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift heeft vermeld: ‘Ook was mijn benadering toen – gezien mijn inkomen – eerst maar eens proberen dit [Hof: de verbouwingskosten] in privé op te vangen. In 1996/1997 bleek dat dit aldus niet op te vangen was, waarna ik midden 1998 besloot deze verbouwingskosten alsnog via de hypotheek te financieren.’ In het cassatieberoepschrift merkt belanghebbende voorts op dat hij alles in het werk heeft gesteld de gevolgen van de tegenvallende verbouwingskosten in privé op te vangen.

3. Belanghebbende heeft nog gesteld dat de aftrek in de jaren 2003, 2004 en 2005 wel is geaccepteerd en dat de rechtszekerheid daarmee niet is gediend. Ter zitting heeft de Inspecteur in verband hiermee opgemerkt, en het Hof acht dit aannemelijk, dat de aanslagen over voornoemde jaren overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangiften, zonder nadere controle, zijn opgelegd en dat de signaleringsfunctie binnen het geautomatiseerde systeem, met behulp waarvan de aanslagoplegging moest worden tegengehouden, om een onverklaarbare reden niet heeft gefunctioneerd.

4. Aan het enkel volgen van de aangifte in latere jaren kan belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat ook voor het onderhavige jaar de betaalde rente in aftrek kon komen. Belanghebbende heeft niet gesteld dat sprake is geweest van andere omstandigheden die bij hem de indruk hebben kunnen wekken dat de handelwijze van de Inspecteur berustte op een weloverwogen standpuntbepaling. Aan belanghebbende moet wel worden toegegeven dat de gang van zaken met betrekking tot de afdoening van de aangiften over de op het onderhavige jaar (2002) volgende jaren zeker niet de schoonheidsprijs verdient.

5. Uit het voorgaande volgt dat het bedrag waarmee de hypothecaire geldlening in 1998 is verhoogd (fl. 100.000) niet kan worden aangemerkt als een schuld ter zake van de eigen woning. De rente en kosten met betrekking tot dit gedeelte van de geldlening, ofwel € 2.583, zijn daarom niet te rekenen tot de aftrekbare kosten als bedoeld in artikel 3.120 van de Wet op inkomstenbelasting 2001.

6. Het beroep van belanghebbende faalt derhalve.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 4 oktober 2007 door mr. C.M. Ettema, als voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. R. den Ouden.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(V.F.R. Woeltjes) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 oktober 2007

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.