Gerechtshof Arnhem, 18-10-2007, BB7513, 06-00304
Gerechtshof Arnhem, 18-10-2007, BB7513, 06-00304
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 18 oktober 2007
- Datum publicatie
- 9 november 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2007:BB7513
- Zaaknummer
- 06-00304
Inhoudsindicatie
Invordering.
In België wonende aansprakelijk gestelde bestuurder is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 06/00304
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z, België (hierna: belanghebbende), tevens verweerder in het na te noemen incidentele hoger beroep,
en op het incidentele hoger beroep van
de Ontvanger van de Belastingdienst te P (hierna: de Ontvanger), tevens verweerder in het hiervoor vermelde hoger beroep
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 juni 2006, nummer AWB 05/5117, in het geding tussen de hiervoor genoemde belanghebbende en de Ontvanger.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 11 februari 2004 aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen omzetbelasting ten name van A bv, alsmede voor de daarmee verband houdende boetebeschikkingen, heffingsrente en invorderingsrente.
1.2. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Ontvanger bij uitspraak van 3 november 2005 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem die in haar vorengenoemde uitspraak het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard.
1.4. Belanghebbende is in hoger beroep gekomen tegen de uitspraak van de rechtbank.
1.5. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift heeft de Ontvanger tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.6. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en daarin tevens het incidentele hoger beroep beantwoord. De Ontvanger heeft een conclusie van dupliek ingediend.
1.7. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof te Arnhem op 6 september 2007. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, alsmede de Ontvanger.
1.8. De gemachtigde van belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingezonden aan het Hof en aan de Ontvanger die, met instemming van partijen, geacht wordt ter zitting te zijn voorgedragen. De inhoud daarvan moet als hier herhaald en ingelast worden aangemerkt.
1.9. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. De feiten
2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.2. Aan A bv (hierna: A) zijn in de loop van het jaar 2002 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over het eerste en het derde kwartaal 2001, december 2001 en januari 2002. Deze naheffingsaanslagen zijn onbetaald gebleven.
2.3. Belanghebbende was van 1 februari 2001 tot en met 31 januari 2002 enig bestuurder van A. Van 21 januari 2002 tot en met 31 januari 2002 was hij tevens enig aandeelhouder van A.
2.4. Bij beschikking van 11 februari 2004 is belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de in 2.2. bedoelde naheffingsaanslagen die onbetaald zijn gebleven. De aansprakelijkstelling beloopt in totaal een bedrag van € 584.946,41 dat is opgebouwd uit de volgende bedragen:
eerste kwartaal 2001
omzetbelasting € 17.019,33
invorderingskosten € 9,--
invorderingsrente € 463,--
€ 17.491,33
derde kwartaal 2001
omzetbelasting € 196.968
heffingsrente € 6.499
invorderingskosten € 9
invorderingsrente € 6.051
€ 209.527
december 2001
omzetbelasting € 151.639,08
boete € 1.134,--
invorderingskosten € 6.816,--
invorderingsrente € 8.710,--
€ 168.299,08
januari 2002
omzetbelasting € 177.500
boete € 2.324
invorderingskosten € 9
invorderingsrente € 9.796
€ 189.629
2.5. De Ontvanger heeft de beschikking aangetekend verzonden aan het adres van belanghebbende a-straat 1 te 0000 Q, België. De Ontvanger heeft de enveloppe waarin de beschikking is verzonden omstreeks 9 maart 2004 ongeopend retour ontvangen. De enveloppe was toen voorzien van twee, kennelijk door de Belgische posterijen aangebrachte, stickers. Eén van die stickers vermeldt de tekst "Afwezig/ Bericht gelaten op 12/2/04". Op de andere sticker is het vakje aangekruist met de mededeling: "Niet afgehaald".
2.6. Bij niet-aangetekend verzonden brief van 26 april 2004, gericht aan het hiervoor genoemde adres, heeft de Ontvanger belanghebbende aangemaand het bedrag van € 584.946,41 alsnog binnen tien dagen na dagtekening van de aanmaning te betalen.
2.7. Belanghebbende heeft bij brief van 12 mei 2004 bezwaar gemaakt tegen de beschikking aansprakelijkstelling, waarbij hij voorts heeft verzocht om toezending van (een afschrift van) de beschikking. Bij brieven van 16 juni 2004 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de in 2.2. bedoelde naheffingsaanslagen. In de bezwaarschriften heeft belanghebbende verzocht om informatie met betrekking tot de aansprakelijkstelling en de opgelegde naheffingsaanslagen
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is of de Ontvanger het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voorts is in geschil of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de hiervoor genoemde naheffingsaanslagen en de daarmee verband houdende boete, heffings- en invorderingsrente en kosten.
3.2. Belanghebbende stelt dat de beschikking hem niet heeft bereikt omdat hij nimmer een van de Belgische posterijen afkomstig bericht heeft ontvangen dat hij op het postkantoor een aangetekend stuk moest afhalen. Het Belgische postbedrijf heeft de brief niet nogmaals aangeboden, noch anderszins met belanghebbende daarover contact opgenomen. Na ontvangst van de aanmaning heeft hij onmiddellijk contact opgenomen met zijn gemachtigde die spoedig daarna het bezwaarschrift heeft ingediend. Het overschrijden van de bezwaartermijn is teweeggebracht door een omstandigheid die hem niet kan worden aangerekend. Belanghebbende stelt voorts dat de Ontvanger onzorgvuldig heeft gehandeld door, wetende wie zijn gemachtigde was, de beschikking niet ook aan zijn gemachtigde te zenden. Na terugontvangst van de beschikking wist de Ontvanger dat de beschikking belanghebbende niet had bereikt. De bezwaartermijn was toen nog niet verstreken. De Ontvanger had het stuk voor de tweede maal kunnen aanbieden aan belanghebbende of in afschrift aan zijn gemachtigde kunnen sturen. Dit heeft de Ontvanger, aldus nog steeds belanghebbende, ten onrechte nagelaten. Belanghebbende stelt tot slot dat hij ten onrechte aansprakelijk is gesteld, dat hem, eveneens ten onrechte, informatie omtrent de opgelegde naheffingsaanslagen is onthouden en dat nog niet op de door hem tegen de naheffingsaanslagen ingediende bezwaarschriften is beslist.
3.3. De Ontvanger is van mening dat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Belanghebbende heeft er kennelijk voor gekozen het voor hem bestemde, aangetekend verzonden stuk niet van het postkantoor op te halen. Dat daardoor de bezwaartermijn was verstreken toen hij (alsnog) kennis nam van de beschikking, moet voor zijn risico blijven. Toezending van de beschikking aan de gemachtigde was niet verplicht. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. Voor het geval het beroep gegrond is meent hij, naar het Hof verstaat, dat niet is gebleken dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd, noch dat belanghebbende ten onrechte voor de betaling daarvan aansprakelijk is gesteld.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die zijn vermeld in de van hen afkomstige stukken. De Ontvanger heeft ter zitting zijn standpunt ingetrokken dat hij de opgelegde boeten zal laten vervallen indien, enkel op de grond dat belanghebbende tevens aansprakelijk is gesteld voor boeten, moet worden geoordeeld dat het verstrijken van de bezwaartermijn is veroorzaakt door een omstandigheid die niet voor zijn rekening kan blijven omdat daarover in rechte geen zekerheid kan worden verkregen. Voor hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd verwijst het Hof naar het voornoemde proces-verbaal.
3.5. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de Ontvanger, ontvankelijkverklaring van het bezwaar en vernietiging van de beschikking. De Ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het is gesteld noch gebleken dat belanghebbende voor de contacten met de Nederlandse Belastingdienst domicilie heeft gekozen op het adres van zijn gemachtigde. Evenmin is gebleken dat belanghebbende nadrukkelijk de Belastingdienst heeft verzocht de voor hem bestemde stukken te zenden aan het adres van zijn gemachtigde. Onder die omstandigheden stond geen regel de Ontvanger in de weg de onderhavige beschikking (uitsluitend) aan belanghebbende bekend te maken op de wettelijk voorgeschreven wijze waartoe, naar luid van artikel 1, tweede lid, van de Invorderingswet (hierna: Inv.), niet behoren artikel 3:40, hoofdstuk 4, afdeling 5.2, de hoofdstukken 6 en 7 en de afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.2. Op grond van artikel 49, tweede lid, Inv. maakt de ontvanger de beschikking aansprakelijkstelling bekend door toezending als aangetekend stuk. Het is niet in geschil dat de Ontvanger de beschikking als aangetekend stuk heeft verzonden naar het juiste adres van belanghebbende.
4.3. Naar het oordeel van het Hof brengt de aard van de aansprakelijkstelling met zich dat hoge eisen moeten worden gesteld aan de bekendmaking van de beschikking. Gelet op de grote financiële belangen voor de aansprakelijkgestelde, mag van de Belastingdienst, in de persoon van de Ontvanger, worden verwacht dat hij een vergaande inspanning levert om er voor te zorgen dat de beschikking aansprakelijkstelling de aansprakelijkgestelde ook daadwerkelijk bereikt. Dit is ook terug te vinden in de tekst van het tweede lid van artikel 49 Inv. zoals dat luidde tot en met 1997, toen nog werd geëist dat bekendmaking plaatsvond door middel van het verzenden van een poststuk met ontvangstbevestiging. Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de bepaling zoals die met ingang van 1 januari 1998 luidt, is de eis van de ontvangstbevestiging komen te vervallen omdat de toenmalige PTT Post de desbetreffende service niet meer verleende (vergelijk Kamerstukken II 1997/1998, 25 692, nr. 3, blz. 10). Kennelijk werden door de wetgever dezelfde waarborgen aanwezig geacht bij verzending per Nederlandse PTT Post bij aangetekend stuk. Tussen partijen is niet in geschil dat deze serviceverlening inhoudt dat een aangetekend verzonden poststuk tweemaal aan de geadresseerde wordt aangeboden.
4.4. Het staat vast dat de beschikking zoals die op 11 februari 2004 als aangetekend stuk is verzonden, belanghebbende niet heeft bereikt. Het is niet in geschil dat de Belgische postbezorging in beginsel voorziet in het slechts éénmaal aanbieden van het stuk op het adres van de geadresseerde. Weliswaar bevat een kennisgeving zoals die door de Belgische postbezorger wordt achtergelaten de mogelijkheid om te kiezen voor een tweede aanbieding, maar zo'n kennisgeving heeft belanghebbende, naar hij geloofwaardig heeft gesteld, nu juist niet bereikt. Belanghebbende heeft gesteld dat niet valt uit te sluiten dat de postbezorger zich heeft vergist en geen kennisgeving heeft achtergelaten of de kennisgeving mogelijk op het verkeerde adres heeft achtergelaten. De Ontvanger heeft dit in twijfel getrokken en ter zitting, met betrekking tot de Belgische postbezorger, gesproken van een ambtenaar die ambtsedig verklaart. Daarvan is echter voor het onderhavige geval niets gebleken. Belanghebbende heeft ter zitting voorts verklaard dat het ook mogelijk is dat degene die tijdens zijn vakantie de post heeft verzorgd, het desbetreffende stuk heeft zoekgemaakt. Hij heeft verder verklaard geen enkel belang te hebben bij het niet in ontvangst nemen van het stuk omdat daarmee voor hem rechtsmiddelen verloren kunnen gaan.
4.5. Nu omtrent de werkelijke gang van zaken in rechte geen uitsluitsel is verkregen en niet valt uit te sluiten dat de beschikking belanghebbende niet heeft bereikt door een omstandigheid die hem niet is aan te rekenen, moet naar het oordeel van het Hof ook in gevallen als de onderhavige waarin hoge eisen mogen worden gesteld, niet alleen aan het verzenden van een stuk maar ook aan het bereiken daarvan van de geadresseerde, de niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven. Dit geldt in het onderhavige geval temeer nu ook een boete in het geding is.
4.6. Voorts staat vast dat de beschikking ruim binnen de bezwaartermijn in een ongeopende enveloppe door de Ontvanger retour is ontvangen. De Ontvanger was er dus op dat moment reeds van op de hoogte dat de beschikking belanghebbende niet heeft bereikt. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.3. is overwogen brengt naar het oordeel van het Hof het zorgvuldigheidsbeginsel met zich dat de Ontvanger in een dergelijk geval de aansprakelijkgestelde nogmaals de beschikking bij aangetekende post of per gewone post toezendt. Zorgvuldig handelen betekent naar het oordeel van het Hof in deze gevallen eveneens dat op juiste wijze de belangen van de Ontvanger bij een ongestoorde voortgang van het invorderingsproces worden afgewogen tegen de belangen van een belanghebbende, waaronder grote financiële belangen en het mogelijke verlies van rechtsmiddelen. Die afweging dient naar het oordeel van het Hof in dezen in het voordeel van belanghebbende uit te vallen. Het gevolg hiervan is dat in het onderhavige geval de bekendmaking niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat de bezwaartermijn eerst is aangevangen op het moment dat belanghebbende kennis nam van het bestaan van de beschikking. Het is niet in geschil dat in dat geval het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
4.7. Zowel het in 4.5. overwogene als hetgeen in 4.6. is overwogen, leidt tot de conclusie dat de Ontvanger belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar. Het andersluidende oordeel van de rechtbank dat, gelet op het voorgaande, uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting, kan derhalve niet in stand blijven. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond.
4.8. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hem van de zijde van de Ontvanger geen informatie is verstrekt omtrent - kort gezegd - de totstandkoming van de naheffingsaanslagen. Hij heeft gesteld dat het horen in de bezwaarfase zonder enig nut is geweest omdat de Ontvanger toen (en naar ter zitting is gebleken ook thans) niet over enige informatie beschikte waarmee de juistheid van de naheffingsaanslagen of de redelijkheid van de hoogte daarvan, kan worden onderbouwd. Onder deze omstandigheden is het voor het Hof niet mogelijk een uitspraak te doen omtrent de juistheid van de aansprakelijkstelling. Het Hof zal de zaak terugwijzen naar de Ontvanger en draagt hem op belanghebbende alsnog de benodigde informatie te verstrekken als bedoeld in artikel 49, vijfde lid, Inv., belanghebbende vervolgens opnieuw te horen en opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
4.9. Gelet op het bovenstaande kunnen de overige stellingen van partijen in hoger beroep en incidenteel hoger beroep, onbesproken blijven.
5. Proceskosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 644 voor de kosten in eerste aanleg en € 805 voor de kosten in hoger beroep, ofwel in totaal op € 1.449.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak van de Ontvanger;
- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar;
- verstaat dat de Ontvanger opnieuw uitspraak op het bezwaar doet binnen twee maanden nadat de onderhavige uitspraak onherroepelijk is geworden;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep gestorte griffierecht van in totaal € 142 en
- veroordeelt de Ontvanger in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.449 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan te Arnhem op 18 oktober 2007 door mrs J.P.M. Kooijmans, voorzitter, C.M. Ettema en R.F.C. Spek, en in het openbaar uitgesproken in tegen¬woor¬dig¬heid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 oktober 2007
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.