Gerechtshof Arnhem, 22-10-2007, BB7520, 06-00172
Gerechtshof Arnhem, 22-10-2007, BB7520, 06-00172
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 22 oktober 2007
- Datum publicatie
- 9 november 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2007:BB7520
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BG4201, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 06-00172
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Adviseurskosten beïnvloeden verkrijgingsprijs noch overdrachtsprijs van aanmerkelijkbelangaandelen.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 06/00172
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X, wonende te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 15 maart 2006, nummer AWB 05/3115, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P(hierna: de Inspecteur)
1. De belastingaanslag, beschikking, het bezwaar en het geding voor de Rechtbank
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de belastingaanslag) opgelegd naar onder meer een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 786.847. Voorts is bij beschikking een bedrag aan heffingsrente berekend van € 100.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de belastingaanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 15 maart 2006 ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht.
2. Het geding voor het Hof
2.1. De belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift is ter griffi¬e ontvangen op 24 april 2006 en aangevuld op 24 juli 2006.
2.2 Tot de stukken van het geding behoren het beroepschrift, en het verweerschrift met de daarin genoemde bijlagen, alsmede de conclusies van re- en dupliek.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2007 te Arnhem door de tweede meervoudige belastingkamer. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Belang¬hebbende heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota wordt als hier ingelast aangemerkt.
3. De vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
3.1 Belanghebbende heeft in het jaar 2002 zijn aandelen in A Holding B.V. (de aandelen) voor € 1.346.623 verkocht. Deze aandelen waren op 1 januari 1997 reeds in zijn bezit en behoorden voordien niet tot een aanmerkelijk belang.
3.2 Door invoering van artikel 20a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (de Wet)
zijn de aandelen met ingang van 1 januari 1997 een aanmerkelijk belang gaan vormen in de zin van het derde lid van dat artikel.
3.3 Op grond van het overgangsrecht van artikel 70c, eerste lid, onderdeel c, van de Wet
heeft de Inspecteur de verkrijgingsprijs van de aandelen vastgesteld op de waarde in het economische verkeer van de aandelen op 1 januari 1997 en heeft daartoe een beschikking als bedoeld in artikel 20i, eerste lid, van de Wet (de step-upbeschikking) genomen.
3.4. Over de door de Inspecteur vastgestelde verkrijgingsprijs is verschil van mening
ontstaan. Partijen hebben hun geschil eind 2002/begin 2003 door mediation tot een oplossing gebracht, waarbij de verkrijgingsprijs is vastgesteld op € 551.895.
3.5. Voor de kosten van de mediationprocedure heeft de toenmalige gemachtigde van
belanghebbende een bedrag van € 7.084 aan belanghebbende in rekening gebracht.
3.6 In de aangifte inkomstenbelasting/premieheffing over 2002 heeft belanghebbende het bedrag van de adviseurskosten van € 7.084 in mindering gebracht op de overdrachtsprijs van de aandelen. De Inspecteur heeft die aftrek niet geaccepteerd.
4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of (primair) de verkrijgingsprijs met de adviseurskosten moet worden verhoogd, dan wel (subsidiair) of de overdrachtsprijs van de aandelen kan worden verminderd met die adviseurskosten
4.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
4.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang tot een bedrag van € 779.763.
4.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
5. Beoordeling van het geschil
5.1 Het Hof is op grond van hetgeen door partijen is aangevoerd van opvatting dat de kosten
voor de adviseur (€ 7.084) door belanghebbende zijn gemaakt omdat hij zich niet kon verenigen met en zich via bezwaar en beroep wenste te keren tegen de door de inspecteur bij beschikking vastgestelde waarde van de aandelen per 1 januari 1997. Deze beschikking van 21 april 1999 is blijkens de tekst afgegeven op grond van artikel 70c, lid 1, van de Wet. Belanghebbende heeft tegenover dit gemotiveerde standpunt van de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat die beschikking is gegeven met het oog op de verkoop van de aandelen.
5.2. De Inspecteur heeft bij onherroepelijk geworden beschikking de verkrijgingsprijs van
de aandelen vastgesteld. Deze vaststelling geldt ingevolge artikel I, onderdeel AB, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 ook voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Nu de verkrijgingsprijs daarmee onherroepelijk is vastgesteld, is geen plaats voor de door belanghebbende gewenste verhoging van deze verkrijgingsprijs. Terzijde en ten overvloede
merkt het Hof op dat de verkrijgingsprijs is vastgesteld op de waarde in het economische verkeer van de aandelen per 1 januari 1997 en dat deze waarde niet wordt beïnvloed door kosten die zijn gemaakt in verband met een procedure om te komen tot vaststelling van die waarde door de Inspecteur. Belanghebbendes verwijzing naar artikel 4.21 Wet IB 2001 snijdt geen hout, reeds omdat de verkrijgingsprijs in het onderhavige geval niet is vastgesteld aan de hand van de tegenprestatie bij de verkrijging, maar aan de hand van de waarde in het economische verkeer van de aandelen op een na de verkrijging liggend tijdstip. De primaire klacht faalt mitsdien.
5.3. Ook het subsidiaire standpunt kan belanghebbende niet baten. Weliswaar is in dat jaar
sprake van overdracht van de aandelen, doch artikel 4.20 van de Wet IB 2001 voorziet er niet in dat bij de berekening van de aanmerkelijk-belangwinst de overdrachtsprijs wordt verminderd met kosten als de onderhavige. De adviseurskosten zijn namelijk niet gemaakt in verband met de overdracht, maar met het oog op de vaststelling van de verkrijgingsprijs. Het enkele feit dat de ab-winst de resultante vormt van de rekensom overdrachtsprijs minus verkrijgingsprijs stempelt die kosten niet tot ten laste van belanghebbende komende in onmiddellijk verband met de overdracht van de aandelen gemaakte kosten. Evenmin kan de omstandigheid dat zich al in 1997 en nadien in 2001 een serieuze gegadigde voor de aandelen aandiende een dergelijke conclusie schragen.
5.4. Het beroep is ongegrond; de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd
6. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is op 22 oktober 2007 gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer in de samenstelling mr. J. Lamens, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. J. van de Merwe, raadsheren.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De voorzitter,
(J. Lamens)
De griffier is vanwege vakantie verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.