Home

Gerechtshof Arnhem, 06-12-2007, BC0234, 06-00251

Gerechtshof Arnhem, 06-12-2007, BC0234, 06-00251

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
6 december 2007
Datum publicatie
14 december 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BC0234
Zaaknummer
06-00251

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Inspecteur heeft geen ambtelijk verzuim begaan door geen nader onderzoek in te stellen naar de toegepaste zelfstandigenaftrek.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 06/00251

tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 2 juni 2006, nummer AWB 05/3007, in het geding tussen de Inspecteur

en

X wonende te Z (hierna: belanghebbende).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 23 september 2004 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd over het jaar 2000 die is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 28.543.

1.2. Bij uitspraak van de Inspecteur van 22 juni 2005 is het bezwaar van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag ongegrond verklaard.

1.3. De Rechtbank heeft in haar gerectificeerde uitspraak van 2 juni 2006 het beroep tegen voor-melde uitspraak van de Inspecteur gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur alsmede de navorderingsaanslag vernietigd. De Rechtbank heeft tevens de Inspecteur veroordeeld in de proces-kosten van belanghebbende ten bedrage van € 36 en gelast dat de Staat aan belanghebbende het gestorte griffierecht vergoedt ten bedrage van € 37.

1.4. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belangheb-bende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2007 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de Inspecteur en belanghebbende, tot bijstand vergezeld van haar echtgenoot. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

2.1. Voor de feiten verwijst het Hof naar onderdeel 2. van de uitspraak van de Rechtbank. Daarnaast stelt het Hof, als tussen partijen niet in geschil dan wel niet of onvoldoende weerspro-ken, nog de volgende feiten vast.

2.2. Bij de door A Belastingadviseurs ingevulde aangifte inkomstenbelasting/premie volksver-zekeringen voor het jaar 2000 (hierna: de aangifte) is een door belanghebbende opgestelde bijlage gevoegd waarin onder meer een toelichting op het aantal aan de onderneming bestede uren is opgenomen. Deze toelichting luidt als volgt:

“In 2000 waren er in totaal 68 boekingen (in 1999: 63).

Het totaal aan huuropbrengsten was meer dan in 1999 en 1998 (zie rapport) en de dagen waarop gereden moest worden waren ook meer (zie data op de boekingenlijst) zodat er meer kilometers gereden zijn en er ook méér tijd is gebruikt om naar het park te gaan.

De tijd voor telefoon en post verzenden was meer dan in 1999, maar ietsje minder dan in 1998. Voor de rest bleek het aantal gewerkte uren aan administratie, betalingen, eigenaarcontacten, boodschappen doen e.d. nog praktisch hetzelfde als vorig jaar. Ik durf wel te zeggen (na 17 jaar ervaring) dat dit bijna altijd hetzelfde is. De variatie ligt alleen bij verschillen zoals inventaris-folder- vernieuwingen en meer/minder dagen waarop je naar het park moet voor het in/uitlaten, storingen en spoedmeldingen doorgeven e.d. In 2000 is er minder tijd besteed aan vernieuwingen e.d.

Het totaal aantal gewerkte uren voor 2000 komt uit op 1339 uren.

Het allergrootste gedeelte hiervan bestaat uit werktijd op zaterdag (in/uitlaten, controle schoonmaak e.d.) zondag (de meeste administratie) en op avonden (terugbellen op ingesproken boodschappen, vanwege mijn andere werktijden) en in de schoolvakanties.

Voor een uitgebreidere specificatie verwijs ik naar de zeer gedetailleerde uitleg van 1998.”

2.3. Ten opzichte van het jaar 1998 is het aantal te verhuren huisjes gedaald van 10 naar 8 en het aantal boekingen van 73 naar 68. Daarnaast zijn de reclameuitgaven afgenomen van € 5.500 in 1998 tot € 3.843 in 2000. Ook heeft belanghebbende in 2000 geen urenadministratie ter onder-bouwing van de zelfstandigenaftrek bijgehouden, waaraan zij in 1998 nog 26 uren had besteed, noch heeft zij werkzaamheden verricht voor het maken van een nieuwe folder. In 1998 heeft belanghebbende hieraan nog 66 uur besteed. In 1998 heeft belanghebbende maximaal 12 uren per week aan arbeid verricht voor een instelling die kinderopvang aanbiedt.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan dat aan navordering van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 in de weg staat en, zo nee, of hij met de opgelegde navorderingsaanslag terecht de zelfstandigenaftrek heeft teruggenomen.

3.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat hij bij het opleggen van de primitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) mocht afgaan op de aangifte en de daarbij gevoegde toelichting en dat hij op dat moment niet gehouden was nader onderzoek te doen, zodat van een ambtelijk verzuim geen sprake is. De uitkomsten van het boe-kenonderzoek gaven hem aanleiding om de zelfstandigenaftrek terug te nemen. Belanghebbende stelt zich hiertegenover op het standpunt dat de Inspecteur niet gerechtigd was na te vorderen.

3.3. Voor hetgeen partijen ter onderbouwing van hun standpunten hebben aangevoerd wordt verwezen naar de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting toegevoegd hetgeen vermeld is in het aangehechte proces-verbaal.

3.4. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot onge-grondverklaring van het beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Bij het vaststellen van de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen mag de Inspecteur uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte vermeldt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijk-heid behoort te twijfelen. De omstandigheid dat opgaven in de toelichting bij de aangifte in summiere vorm zijn gedaan en niet nader zijn gespecificeerd leidt op zichzelf niet tot de conclu-sie dat de Inspecteur een onderzoeksplicht heeft (zie Hoge Raad 11 april 2001, nr. 36 088, BNB 2001/260).

4.2. In de toelichting bij de aangifte heeft belanghebbende, ter onderbouwing van de door haar geclaimde zelfstandigenaftrek, vermeld dat zij voor het jaar 2000 uitkomt op 1.339 aan de onder-neming bestede uren. Belanghebbende vermeldt tevens, kennelijk ter onderbouwing van deze 1.339 uren, of aan bepaalde werkzaamheden die zij ten behoeve van de onderneming heeft ver-richt meer, minder of evenveel uren zijn besteed ten opzichte van 1999 en 1998.

4.3. Niet alleen de vermelding van een specifiek (niet afgerond) aantal uren, maar ook de vergelijking met in eerdere jaren aan de onderneming bestede uren, veronderstelt dat voor het jaar 2000 (net als voor het jaar 1998) de aan de onderneming bestede uren zijn bijgehouden, althans zijn gekwantificeerd, en dat belanghebbende het aantal van 1.339 uren nader zou kunnen onder-bouwen.

4.4. De Inspecteur heeft de toelichting op de aangifte aldus mogen beschouwen als een sum-miere toelichting, waaraan een uitgebreidere onderbouwing ten grondslag ligt. Op zichzelf be-schouwd is de inhoud van de toelichting niet zodanig dat de Inspecteur, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de aangifte en de toelichting daarop, in redelijk-heid had behoren te twijfelen aan de juistheid van de daarin vermelde gegevens. Op de Inspecteur rustte in zoverre dan ook geen onderzoeksplicht. Dat belanghebbende in de toelichting voor een uitgebreidere specificatie verwijst naar de voor het jaar 1998 bijgehouden urenspecificatie, doet hieraan niet af. Naar het oordeel van het Hof bevestigt deze passage juist het summiere karakter van de toelichting en kan daaruit niet de conclusie worden getrokken, zoals belanghebbende betoogt, dat een nadere onderbouwing voor het aantal in de toelichting vermelde uren ontbreekt.

4.5. Het vorenoverwogene leidt het Hof tot het oordeel dat de Inspecteur bij het regelen van de aanslag geen ambtelijk verzuim heeft begaan door de aangifte niet aan een nader onderzoek te onderwerpen. Mede gelet op de uitkomsten van het in het jaar 2004 gehouden boekenonderzoek, waarbij bleek dat aan de toelichting op de aangifte geen nadere onderbouwing ten grondslag lag en het daarin genoemde aantal uren van 1.339 een schatting bleek te zijn, stond het de Inspecteur in het onderhavige geval vrij een navorderingsaanslag op te leggen waarmee de bij de aanslag verleende zelfstandigenaftrek alsnog is teruggenomen.

4.6. Op belanghebbende rust in dezen de bewijslast dat zij in het jaar 2000 ten minste 1.225 uren heeft besteed aan het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming als bedoeld in artikel 44m van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Met de toelichting op de aangifte en met dat wat zij later heeft aangevoerd en toegelicht, maakt belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk dat zij in het jaar 2000 aan dit urencriterium voldoet. Weliswaar heeft zij in 1998 een gespecificeerd overzicht gemaakt, waaruit volgt dat zij 1.330 uren aan haar on-derneming heeft besteed, welk overzicht de Inspecteur ook heeft geaccepteerd. Dit overzicht kan echter zonder nadere feitelijke onderbouwing, die ontbreekt, geen bewijs vormen voor het aantal in het jaar 2000 aan de onderneming bestede uren. Belanghebbende heeft immers ten opzichte van het jaar 1998 minder huisjes in beheer, minder boekingen gemaakt, minder uitgegeven aan reclame, geen nieuwe folder gemaakt, geen urenadministratie bijgehouden en een dienstbetrek-king aanvaard waaraan zij meer uren moet besteden. Belanghebbende heeft daarmee voor het jaar 2000 geen recht op toepassing van de zelfstandigenaftrek.

5. Slotsom

Het hoger beroep van de Inspecteur treft doel. De uitspraak van de rechtbank kan niet in stand blijven.

6. Kosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

– verklaart het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond.

Aldus gedaan te Arnhem op 6 december 2007 door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J.P.M. Kooij-mans en mr. W.A.P. Nieuwenhuizen. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgespro-ken in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

(V.F.R. Woeltjes) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 december 2007

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.