Home

Gerechtshof Arnhem, 17-01-2008, BC2717, 06/00466

Gerechtshof Arnhem, 17-01-2008, BC2717, 06/00466

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
17 januari 2008
Datum publicatie
25 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BC2717
Zaaknummer
06/00466

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Schenkingsrecht niet aftrekbaar als op het resultaat uit overige werkzaamheden drukkende kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 06/00466

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 9 oktober 2006, nummer 06/2039, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding voor de Rechtbank

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PH) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.412 (de Rechtbank vermeldt abusievelijk: € 6.413 (rechtsoverweging 1) en € 24.252 (rechtsoverweging 2)). Voorts is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 794 (de Rechtbank vermeldt abusievelijk: € 158) wegens het niet, althans niet binnen de gestelde termijn doen van aangifte.

1.2. Voorts heeft de Inspecteur voor het jaar 2002 aan belanghebbende een aanslag in de premieheffing arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: de WAZ) opgelegd naar een premie-inkomen van € 38.118 (de Rechtbank vermeldt abusievelijk: een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.412 (rechtsoverweging 1) en een premie-inkomen van € 24.958 (rechtsoverweging 2)). Voorts is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 794 wegens het niet, althans niet binnen de gestelde termijn doen van aangifte.

1.3. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PH verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.178 (de Rechtbank vermeldt abusievelijk: € 6.413) en de boete wegens het niet tijdig doen van aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen verminderd tot € 158. Voorts heeft de inspecteur de aanslag WAZ verminderd tot een berekend naar een premie-inkomen van € 25.412 en de boete wegens het niet tijdig doen van aangifte voor de WAZ gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 9 oktober 2006 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking met betrekking tot de aanslag IB/PH alsmede deze boetebeschikking vernietigd.

2. Het geding voor het Hof

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 20 november 2006.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 29 november 2007 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. A, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

2.4. De gemachtigde van belang¬hebbende heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota wordt als hier ingelast aangemerkt. Bij de pleitnota is een afschrift overgelegd van een brief van de Inspecteur aan de gemachtigde met dagtekening 24 april 2007.

2.5. De Inspecteur heeft ter zitting kopieën overgelegd van een afdruk van gegevens uit het systeem Beheer van Relaties (BVR), waarop staat dat belanghebbende van 22 december 1996 tot 1 augustus 2005 in de Gemeentelijke basisadministratie was ingeschreven op het adres a-straat 1 te Q.

3. De vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

3.1. Belanghebbende had vóór 2001 een bedrag van € 23.269 (de Rechtbank vermeldt abusievelijk: € 8.000) van zijn ouders geleend. Hij heeft dit bedrag, samen met andere vermogensbestanddelen ter beschikking gesteld van B BV, in welke vennootschap belanghebbende een aanmerkelijk belang hield. Ter zake van het ter beschikking stellen van vermogen (in totaal € 90.756) heeft belanghebbende in 2002 een opbrengst genoten van € 8.000. Deze opbrengst behoort als resultaat uit overige werkzaamheden (artikel 3.90, 3.92 en 3.94 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001) tot belanghebbendes belastbare inkomen uit werk en woning.

3.2. In 2001 hebben de ouders van belanghebbende hem het geleende bedrag kwijtgescholden. Ter zake van deze kwijtschelding was € 779 schenkingsrecht verschuldigd. Aanvankelijk hebben de ouders van belanghebbende dit schenkingsrecht betaald. Belanghebbende heeft dit bedrag in 2002 aan zijn ouders vergoed.

3.3. De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd vóór 1 april 2003 voor het jaar 2002 aangifte te doen voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de WAZ.

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht heeft geweigerd een bedrag van € 779 aan schenkingsrechten in aftrek toe te laten op het door belanghebbende genoten resultaat uit overige werkzaamheden, bestaande uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen. Voorts is in geschil of aan belanghebbende terecht en naar het juiste bedrag een verzuimboete is opgelegd wegens het niet binnen de gestelde termijn doen van aangifte voor de WAZ. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vermindering van de aanslag IB/PH tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 19.178 - € 779 =) € 18.399 en vernietiging, subsidiair verlaging van de boete.

4.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

5. Beoordeling van het geschil

5.1.1. Belanghebbende stelt dat het door hem betaalde schenkingsrecht aftrekbaar is als op het resultaat uit overige werkzaamheden drukkende kosten. Hij stelt zich in dit verband op het standpunt dat niet ter zake doet aan wie de kosten zijn betaald en evenmin waardoor die kosten zijn ontstaan. Naar zijn mening gaat het er slechts om dat de kosten zijn gemaakt om gelden te verkrijgen die ter beschikking zijn gesteld. Voorts stelt belanghebbende dat het niet mogelijk zou zijn geweest om vermogen ter beschikking te stellen, als het schenkingsrecht niet zou zijn betaald.

5.1.2. De Inspecteur stelt dat deze schenkingsrechten niet aftrekbaar zijn, nu zij niet zijn opgeroepen door de lening van geld door belanghebbendes ouders aan belanghebbende. Hij wijst er in dit verband op dat het voordeel uit kwijtschelding van die lening niet behoort tot het resultaat uit overige werkzaamheden.

5.1.3. Belanghebbende heeft van zijn ouders een schenking in de vorm van een kwijtschel¬ding ontvangen. Deze schenking vond plaats uit persoonlijke motieven en niet in het kader van de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen. Het voordeel dat belanghebbende deswege geniet, behoort dan ook niet tot belanghebbendes resultaat uit overige werkzaamheden. De op deze schenking drukkende lasten, het schenkingsrecht, behoren dan ook niet tot de lasten van de werkzaamheden. De Rechtbank heeft terecht beslist dat deze lasten niet aftrekbaar zijn.

5.2.1. Belanghebbende stelt dat hem ten onrechte een verzuimboete is opgelegd, aangezien hij per 28 maart 2003, althans vóór 1 april 2003 aangifte heeft gedaan. Per 27 maart 2004 is, aldus belanghebbende, nog een aanvullende aangifte gedaan. Belanghebbende stelt dat bij de Belastingdienst regelmatig aangiften, brieven en faxen kwijtraken. Belanghebbende wijst erop dat hij volgens zijn aangifte geld terug had te ontvangen, zodat het niet in de rede lag om geen aangifte te doen. Voorts wijst belanghebbende erop dat de Inspecteur bij de aanslag een bedrag van € 8.213 aan ingehouden loonheffing heeft verrekend. Hij stelt dat de Inspecteur dit bedrag slechts kan kennen uit een door hem ingediende aangifte, aangezien de jaaropgave van zijn werkgever, B BV, zo stelt belanghebbende, bij de Belastingdienst was verdwenen.

5.2.2. De Inspecteur betwist dat het bij de Belastingdienst een administratieve rommel is. Hij stelt dat belanghebbende stelselmatig in gebreke blijft met het (tijdig) indienen van aangiften voor zichzelf en voor de vennootschappen waarin hij een aanmerkelijk belang houdt. De Inspecteur stelt de ingehouden loonheffing te hebben ontleend aan de door de werkgever van belanghebbende ingezonden jaaropgave.

5.2.3. Het Hof acht aannemelijk dat de Inspecteur bij het vaststellen van de ambtshalve aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen in aanmerking genomen bedrag aan ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen heeft ontleend aan de door belanghebbendes werkgever aan de Belastingdienst gezonden jaaropgave. Mede gelet op de overige door belanghebbende aangevoerde argumenten acht het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende tijdig, althans uiterlijk 24 november 2003 aangifte heeft gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de WAZ.

5.3. Belanghebbende stelt voorts dat hem ten onrechte een verzuimboete is opgelegd, aangezien de Inspecteur hem niet heeft aangemaand aangifte te doen. De Inspecteur stelt dat belanghebbende op 3 november 2003 is aangemaand uiterlijk 24 november 2003 aangifte te doen. Tot steun voor zijn stelling heeft de Inspecteur afdrukken overgelegd van gegevens uit het geautomatiseerde administratiesysteem van de Belastingdienst. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur geloofwaardig verklaard dat uit de door hem overgelegde afdrukken blijkt dat aan belanghebbende op 3 november 2003 een aanmaning is gezonden om uiterlijk 24 november 2003 aangifte te doen en dat deze aanmaning is verzonden aan het adres a-straat 1 te Q, waar belanghebbende stond ingeschreven bij de Gemeentelijke basisadministratie. Belanghebbende heeft gesteld dat deze aanmaning hem niet heeft bereikt, dat hij alle correspondentie bewaart en dat daar geen aanmaningsbrief bijzit. Belanghebbende heeft deze stellingen niet nader onderbouwd. Gelet op het vorenoverwogene en de omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, acht het Hof aannemelijk dat de hiervoor vermelde aanmaning op het adres van belanghebbende is ontvangen, althans daar is aangeboden. Het Hof verwerpt derhalve de stelling van belanghebbende.

5.4.1. Belanghebbende wijst erop dat hem aanvankelijk twee verzuimboetes waren opgelegd wegens het niet tijdig indienen van één aangiftebiljet. De Rechtbank heeft - overeenkomstig de conclusie van de Inspecteur - de laagste van beide boetes vernietigd. Belanghebbende stelt dat de keuze de laagste (in verband met de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen) en niet de hoogste (in verband met de aangifte WAZ) boete te laten vervallen als willekeur overkomt. Belanghebbende wijst er in dit verband op dat met betrekking tot het jaar 2001 de verzuimboete met betrekking tot de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is gehandhaafd en die met betrekking tot de WAZ is vervallen. Voorts stelt hij dat de WAZ-berekening pas na de verwerking van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen kan geschieden, reden waarom een eventuele verzuimboete moet worden opgelegd ter zake van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en niet nogmaals in rekening kan worden gebracht bij de bepaling van de aanslag WAZ.

5.4.2. In zijn arrest van 18 februari 2005 (nr. 39.605, BNB 2005/160) overwoog de Hoge Raad dat het in artikel 67a AWR gaat om een discretionaire bevoegdheid van de inspecteur, die deze moet uitoefenen met inachtneming van onder meer het evenredigheidsbeginsel. De Hoge Raad vervolgt:

“ In een geval waarin een belastingplichtige die gegevens voor meer dan één heffing moet verstrekken dat dient te doen op één aangiftebiljet, zodat door het niet of te laat indienen van dat biljet meer dan één verzuim wordt gepleegd, brengt dat beginsel mee dat de op elk van die verzuimen gestelde sancties niet cumulatief behoren te worden toegepast. In de regel zal in een dergelijk geval het opleggen van boeten tot een totaalbedrag ter grootte van de boete die volgens § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het BBBB 1998) voor één verzuim zou worden opgelegd - indien de verzuimen niet dezelfde plaats in de verzuimenreeks innemen: het zwaarst te beboeten verzuim - tot een uitkomst leiden die recht doet aan de omstandigheid dat de verzuimen het gevolg zijn van het niet of te laat indienen van één en hetzelfde aangiftebiljet. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding zijn tot een lichtere of zwaardere beboeting, waarbij artikel 4:84 Awb alsmede de paragrafen 44 en 45 van het BBBB 1998 van belang zijn. ”

5.4.3. Nu bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, acht het Hof het passend boeten op leggen tot een totaalbedrag van € 794, de boete die volgens het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het BBBB 1998) zou worden opgelegd voor het zwaarst te beboeten verzuim, in dit geval het niet (tijdig) doen van aangifte voor de WAZ. Door de boete met betrekking tot de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te vernietigen heeft de Rechtbank dit resultaat bereikt. Naar het oordeel van het Hof is de beslissing van de Rechtbank juist.

5.5.1. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur bij het bepalen van de hoogte van de verzuimboete ten onrechte ervan is uitgegaan dat hij ter zake van de aangiften voor de jaren 1999, 2000 en 2001 in verzuim is geweest. Weliswaar zijn ter zake daarvan boetes opgelegd en staan die boetes inmiddels onherroepelijk vast, maar belanghebbende heeft zo stelt hij uitsluitend uit kostenoverwegingen ervan afgezien tegen die boetes (verdere) rechtsmiddelen aan te wenden. Belanghebbende stelt voor 1999 aangifte te hebben gedaan binnen de door de Inspecteur, na verleend uitstel, gestelde termijn en legt een kopie over van het aangiftebiljet waarvan hij stelt dat het op 31 augustus 2000 is ingediend. Voorts stelt hij voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 aangifte te hebben gedaan op 30 januari 2002. Belanghebbende stelt dat de aangifte voor het jaar 2001 is ingediend op 26 november 2002 en heeft een kopie overgelegd van het voorblad van de beweerdelijk ingediende aangifte. Bij brief met dagtekening 13 april 2003 zou een gecorrigeerde aangifte zijn gedaan. Op tegen de aanslagen over het jaar 2001 ingediende bezwaarschriften is, aldus belanghebbende, nog niet beslist.

5.5.2. De Inspecteur stelt in dit verband dat belanghebbende voor het jaar 1999 geen aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de WAZ heeft gedaan, hoewel hij daartoe op 29 januari 2001 is aangemaand. Aan belanghebbende is wegens het niet (tijdig) doen van aangifte voor de WAZ een verzuimboete van ƒ 750 opgelegd die inmiddels onherroepelijk vaststaat. De Inspecteur stelt voorts dat belanghebbende voor het jaar 2000 geen aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de WAZ heeft gedaan, hoewel hij op 25 augustus 2001 is aangemaand uiterlijk 7 september 2001 aangifte te doen. Aan belanghebbende is wegens het niet (tijdig) doen van aangifte voor de WAZ een verzuimboete van ƒ 750 opgelegd die inmiddels onherroepelijk vaststaat. De Inspecteur stelt verder dat belanghebbende voor het jaar 2001 niet tijdig aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de WAZ heeft gedaan, hoewel hij daartoe op 16 augustus 2002 is aangemaand. Aan belanghebbende is wegens het niet binnen de gestelde termijn doen van de aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een verzuimboete van ƒ 250 opgelegd die inmiddels onherroepelijk vaststaat. Omdat de laatstvermelde boete was opgelegd, is geen boete opgelegd voor het niet binnen de gestelde termijn doen van de aangifte voor de WAZ. Tot steun voor zijn stellingen heeft de Inspecteur afdrukken overgelegd van gegevens uit het geautomatiseerde administratiesysteem van de Belastingdienst. De Inspecteur stelt onweersproken op 13 oktober 2005 uitspraak te hebben gedaan op de bezwaarschriften.

5.5.3. Van een verzuim is sprake indien een belanghebbende de aangifte niet binnen een door de inspecteur gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de inspecteur (§ 9 van het BBBB 1998). Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat hij op de door hem gestelde data aangifte heeft gedaan voor de WAZ. Uit de door hem overgelegde kopieën valt niet af te leiden dat de desbetreffende aangiften ook daadwerkelijk op de daarop vermelde data zijn gedaan. Het Hof acht mede gelet op de omstandigheid dat ter zake van het te laat indienen van de desbetreffende aangiftebiljetten boeten zijn opgelegd die inmiddels onherroepelijk vaststaan aannemelijk dat belanghebbende niet binnen de door de Inspecteur in zijn onderscheidenlijke aanmaningen gestelde termijnen aangifte heeft gedaan voor de WAZ. De Inspecteur is bij het opleggen van de boeten terecht uitgegaan van een vierde verzuim.

5.6. Het Hof acht de opgelegde boete van € 794 in het onderhavige geval passend en geboden.

5.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat de Rechtbank bestreden uitspraken van de Inspecteur met betrekking tot de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en WAZ voor het jaar 2002 en de boete wegens het niet (tijdig) doen van aangifte voor de WAZ terecht in stand heeft gelaten. Het hoger beroep, dat deze beslissingen van de Rechtbank bestrijdt, is derhalve ongegrond en de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

6. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is op 17 januari 2008 gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, C.M. Ettema en P.M. van Schie, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake)

(J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 januari 2008

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.