Home

Gerechtshof Arnhem, 14-01-2008, BC2749, 06-00272 en 06-00273

Gerechtshof Arnhem, 14-01-2008, BC2749, 06-00272 en 06-00273

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
14 januari 2008
Datum publicatie
25 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BC2749
Formele relaties
Zaaknummer
06-00272 en 06-00273

Inhoudsindicatie

Algemeen.

Ambtelijk verzuim verhindert navordering inzake zelfstandigenaftrek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummers 06/00272 en 06/00273

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 22 juni 2006, nummers 05/ 4595 tot en met 05/4598, in het geding tussen de Inspecteur

en

X, wonende te Z (hierna: belanghebbende)

1. De loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende zijn over de jaren 2002 en 2003 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar (onder meer) een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.572 (2002) respectievelijk € 30.991 (2003).

1.2 Belanghebbende is door middel van één bezwaarschrift in bezwaar gekomen tegen deze navorderingsaanslagen én tegen de over dezelfde jaren opgelegde navorderingsaanslagen in de WAZ.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de vier navorderingsaanslagen gehandhaafd waarbij hij – conform artikel 25, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen – de uitspraken heeft vervat in één geschrift.

1.3 Belanghebbende is tegen de vier uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij één uitspraak van 22 juni 2006 de beroepen betreffende de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gegrond verklaard, en de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur vernietigd. De Rechtbank heeft de beroepen betreffende de navorderingsaanslagen in de WAZ ongegrond verklaard.

1.4. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld, voor zover het de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen betreft. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 5 december 2007 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de Inspecteur, en gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door belanghebbendes echtgenoot.

2. De vaststaande feiten

Het Hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de Rechtbank hieromtrent in haar uitspraak heeft vastgesteld. Voorts stelt het Hof op grond van het verhandelde ter zitting nog het volgende vast.

De Belastingdienst heeft de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die belanghebbende voor de jaren 2002 en 2003 heeft ingediend, bij de aanslagregeling gevolgd zonder dat die aangiften inhoudelijk zijn beoordeeld. Het betrof beide keren een louter administratieve afdoening van de aangifte.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- Is er, voor zover het betreft de zelfstandigenaftrek en startersaftrek, sprake van een nieuw feit dat het opleggen van de onderhavige navorderingaanslagen rechtvaardigt, ?

- Zo ja, is in dezen sprake van een zogenoemd ongebruikelijk samenwerkingsverband zodat belanghebbende geen recht heeft op zelfstandigenaftrek en startersaftrek?

De Inspecteur beantwoordt de beide vragen bevestigend en belanghebbende ontkennend.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 De Inspecteur concludeert, voor zover betreft de beroepen inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 en 2003, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) kan – voor zover hier van belang – indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de Inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de Inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

4.2 Volgens vaste rechtspraak mag de Inspecteur bij het vaststellen van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is de Inspecteur in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen.

Dit laatste uitgangspunt brengt naar het oordeel van het Hof mee dat de Inspecteur in elk geval kennisneemt van de inhoudelijke strekking van de aangifte.

4.3 Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard dat de onderhavige aangiften administratief – geautomatiseerd – zijn afgedaan en niet inhoudelijk zijn bekeken. De primitieve aanslagen zijn opgelegd naar de belastbare en premie-inkomens als vermeld in de aangiften. Vervolgens heeft de Inspecteur verklaard dat, als de aangiften bij de aanslagregeling wel waren ingezien, de aanslagregelende ambtenaar “zich zeker achter de oren had gekrabd”, en dat deze dan ook zeker actie had ondernomen om een en ander met betrekking tot de gebruikelijkheid van het samenwerkingsverband nader te onderzoeken.

4.4 Deze stellingname van de Inspecteur brengt naar het oordeel van het Hof mee dat de Inspecteur ook zelf van mening is dat de Inspecteur bij het met een normale zorgvuldigheid kennis nemen van de door belanghebbende ingediende aangiften, in redelijkheid aan de juistheid van de aangiften zou hebben getwijfeld, en een nader onderzoek zou hebben ingesteld alvorens de aanslagen vast te stellen. Het Hof ziet geen aanleiding voor een andere zienswijze.

4.5 De Inspecteur heeft er echter voor gekozen de onderhavige aangiften administratief – geautomatiseerd – af te doen en niet aan het oordeel van een ter zake kundige aanslagregelend ambtenaar te (doen) onderwerpen. Daarmee heeft hij het risico aanvaard dat de aangiften aangelegenheden bevatten die een nader onderzoek vereisen, doch waarvan hij door de gevolgde werkwijze geen kennis heeft kunnen nemen. Het risico van die keuze moet voor rekening van de Inspecteur blijven. De Inspecteur heeft een ambtelijk verzuim begaan doordat hij zijn onderzoeksplicht heeft verzaakt.

4.6 Ter zitting heeft de Inspecteur nog aangevoerd dat pas in een later stadium, na afloop van de bij de garagebedrijven gehouden veldtoetsonderzoeken, binnen de Belastingdienst voor aanslagregelende ambtenaren bij aangiften als deze een ‘onderzoeksplicht’ geldt. Deze omstandigheid doet echter, gezien de onder 4.3 hiervóór weergegeven expliciete verklaring van de Inspecteur, aan de onder 4.5 opgenomen conclusie niet af.

4.7 De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de uitspraken van de Inspecteur moeten worden vernietigd, voor zover zij betrekking hebben op de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 en 2003. De navordering ter zake van de zelfstandigenaftrek en startersaftrek kan niet in stand blijven.

De navorderingsaanslagen moeten evenwel in stand blijven voor zover zij betrekking hebben op de niet bestreden winstcorrecties van € 1.378 voor het jaar 2002 en € 2.775 voor het jaar 2003. De Rechtbank heeft dit kennelijk over het hoofd gezien, aangezien zij in het dictum van de uitspraak daarover geen beslissing heeft genomen. Het Hof zal dit alsnog doen.

Het hoger beroep van de Inspecteur is in zoverre gegrond.

4.8 Voor zover de uitspraak van de Rechtbank de navorderingsaanslagen WAZ 2002 en 2003 betreft, kan deze als niet bestreden in stand blijven.

5. Kosten

Belanghebbendes kosten voor de behandeling van het hoger beroep bij dit Hof zijn in overeenstemming met het Besluit proces¬kosten fiscale procedures te berekenen op

[2 x € 322 x 1 x 1 =] € 644.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

- verklaart het hoger beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2002 en 2003,

- vernietigt de uitspraken op bezwaar, voor zover deze betreffen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2002 en 2003,

- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.751.

- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.170 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 788,

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, gemaakt in de procedure voor het Hof, voor een bedrag van € 644 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Deze uitspraak is op 14 januari 2007 gedaan door de eerste meervoudige belastingkamer in de samenstelling mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.B.H. Röben en mr. N.E. Haas, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(A.W.M. van der Waerden) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 januari 2007

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.