Gerechtshof Arnhem, 21-01-2008, BC3261, 07-00298
Gerechtshof Arnhem, 21-01-2008, BC3261, 07-00298
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 21 januari 2008
- Datum publicatie
- 1 februari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2008:BC3261
- Zaaknummer
- 07-00298
Inhoudsindicatie
Boete.
Verwijzingsprocedure HR 15 juni 2007, nr. 42687. Verzuimboete vernietigd wegens AVAS.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
negende enkelvoudige belastingkamer
nummer 07/00298
U i t s p r a a k
op het beroep van X B.V. te Z (hierna: belang¬hebben¬de) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaar¬schrift van belangheb¬bende betreffende na te melden aan haar opgelegde boetebeschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 121.740, alsmede een boete van ƒ 1.217. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen de uitspraak betreffende de boetebeschikking in beroep gekomen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, dat het beroep ongegrond heeft verklaard.
1.3. Tegen voormelde uitspraak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 15 juni 2007, nr. 42.687, BNB 2007/251 (hierna: het arrest) de uitspraak van hof ’s-Hertogenbosch vernietigd en de zaak, ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest, verwezen naar het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof).
1.4. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een conclusie na verwijzing ingediend. De Inspecteur heeft hierop gereageerd.
1.5. Bij brief met dagtekening 29 oktober 2007 zijn partijen uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 13 december 2007 door de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof. Voorafgaand aan deze zitting heeft deze meervoudige belastingkamer de zaak voor verdere behandeling verwezen naar de negende enkelvoudige belastingkamer van het Hof. Deze enkelvoudige belastingkamer heeft voorafgaand aan de zitting kennisgenomen van het dossier.
1.6. Ter zitting van 13 december 2007 te Arnhem zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en de wederpartij. Deze pleitnota behoort tot de stukken van het geding.
2. Feiten
2.1. Het Hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.8 van de uitspraak van gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Voorts stelt het Hof de volgende feiten vast.
2.2. In zijn brief van 14 juni 2002 aan belanghebbende schrijft de Inspecteur onder meer het volgende:
“ Ik verzoek u aan te tonen dat, binnen redelijke grenzen, alles aan is gedaan om het verzuim te voorkomen. Dit kan onder andere gebeuren door een kopie van de verzonden betalingsopdracht aan de bank en een schriftelijke verklaring van de bank die aangeeft dat de opdracht minimaal een week voor verstrijken van de fatale betalingsdatum door u is verstrekt.”
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Na verwijzing is in geschil of de boetebeschikking moet worden vernietigd in verband met afwezigheid van alle schuld ter zake van de niet-betaling van de af te dragen belasting. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die elk van hen heeft aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, verwijst het Hof naar het aangehechte proces-verbaal. Ter zitting heeft belanghebbende haar standpunten ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn laten varen.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In het arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat een inhoudingsplichtige met vrucht een beroep kan doen op afwezigheid van alle schuld indien hij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verschuldigde bedrag tijdig op de rekening van de Belastingdienst zou zijn bijgeschreven en heeft daarbij opgemerkt dat die zorg zich in het onderhavige geval niet uitstrekte tot een later tijdstip dan de uiterste betaaldatum van 31 januari 2002.
4.2. Nu de Inspecteur de door belanghebbende gestelde afwezigheid van alle schuld betwist, is het aan belanghebbende aannemelijk te maken dat zij alle in redelijkheid van haar te vergen zorg heeft betracht. Het Hof overweegt in dat verband als volgt.
4.3. De in onderdeel 2.2. van de uitspraak van hof ’s-Hertogenbosch vastgestelde feiten, dat belanghebbende omstreeks 18 januari 2002 (de uitspraak vermeldt abusievelijk het jaartal 2003) schriftelijk opdracht heeft gegeven aan haar bank tot betaling van de af te dragen belasting, zijn in cassatie niet bestreden. Bij de beoordeling van het geschil na verwijzing dient om die reden als vaststaand te worden aangenomen dat de betalingsopdracht omstreeks die datum aan de bank is verstrekt. Aan het eerst ter zitting door de Inspecteur gevoerde en door belanghebbende betwiste betoog dat de betalingsopdracht mogelijkerwijs op een latere datum is verstrekt aan de bank, gaat het Hof voorbij.
4.4. Het voorgaande brengt met zich mee dat belanghebbende de betalingsopdracht meer dan een week voor de uiterste betaaldatum heeft verstrekt aan haar bank. Gelet op de door haar in acht genomen periode mocht belanghebbende er naar het oordeel van het Hof op vertrouwen dat, zoals zij betoogt en rekeninghoudend met de door haar onweersproken gestelde verwerkingstijd van de betalingsopdracht door haar bank van enkele dagen, de af te dragen belasting voor de uiterste betaaldatum op de rekening van de Belastingdienst zou zijn bijgeschreven. Het Hof merkt hierbij op dat de Inspecteur zelf, zoals blijkt uit de in onderdeel 2.2. van deze uitspraak aangehaalde brief, een periode van minimaal een week voldoende ruim acht. Bovendien vermeldt de Toelichting bij het betalen van belasting, waarvan een kopie tot de stukken behoort, dat rekening moet worden gehouden met een verwerkingstijd van enkele dagen.
4.5. Naar het oordeel maakt belanghebbende met het voorgaande aannemelijk dat zij onder de gegeven omstandigheden aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan. Anders dan de Inspecteur kennelijk betoogt, voert de zorgplicht niet zo ver dat belanghebbende gehouden is zich voor het betalingsverkeer te bedienen van internet- of telebankieren. De Belastingdienst gaat hier ook niet van uit, aangezien zij zelf voor de afdracht van de verschuldigde belasting acceptgiro’s bijsluit. De zorgplicht gaat bovendien niet zo ver dat belanghebbende gehouden was navraag te doen, dan wel via internet- of telebankieren te controleren, of de betalingsopdracht door haar bank was verwerkt en het verschuldigde bedrag op de rekening van de belastingdienst was bijgeschreven voor de uiterste betaaldatum. Naar het oordeel van het Hof mag een belastingplichtige in het normale bankverkeer en onder overigens normale omstandigheden erop vertrouwen dat, zoals reeds in overweging 4.4. is overwogen, een betalingsopdracht binnen een redelijke termijn wordt uitgevoerd. Dat het in dit geval een relatief groot bedrag betreft maakt dit niet anders. Niet is aannemelijk geworden dat, zoals de Inspecteur stelt, belanghebbende voor de uiterste betaaldatum een afschrift heeft ontvangen van haar bank waaruit zou kunnen volgen dat de bank geen uitvoering had gegeven aan de verstrekte betalingsopdracht, nog daargelaten welke gevolgen daaraan kunnen worden verbonden.
4.6. Dat belanghebbendes bank meerdere keren fouten heeft gemaakt bij de verwerking van door belanghebbende verstrekte betalingsopdrachten, leidt in dit geval evenmin tot een (bijzondere) zorgplicht voor belanghebbende. In het andere geval waaraan de Inspecteur refereert, was de betalingsopdracht (wederom betreffende een betaling aan de Belastingdienst) op 28 januari 2002 verstrekt, derhalve kort voor de uiterste betaaldatum. Nog daargelaten dat het in dat geval niet een schriftelijk maar per fax verstrekte opdracht betrof, ligt naar het oordeel van het Hof niet voor de hand dat belanghebbende van die nalatigheid op de hoogte was voor de uiterste betaaldatum.
4.7. Het vorenoverwogene brengt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende met vrucht een beroep doet op afwezigheid van alle schuld. De aan haar opgelegde boetebeschikking moet om die reden worden vernietigd.
5. Proceskosten
Nu belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, bestaat aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. De Inspecteur stelt dat belanghebbende deel uitmaakt van een geheel van rechtspersonen, waarvan de gemachtigde ook deel uitmaakt, dat de gemachtigde derhalve niet als derde beroepsmatig rechtsbijstand verleent aan belanghebbende en dat daarom geen aanleiding bestaat voor een veroordeling in de proceskosten. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat zij haar werkzaamheden verricht in het kader van haar dienstbetrekking tot A BV en dat belanghebbende houder is van (certificaten van) aandelen in die BV. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende een meerderheid van de aandelen houdt in laatstvermelde BV. Naar het oordeel van het Hof is onder deze omstandigheden de bijstand die de gemachtigde heeft verleend aan belanghebbende aan te merken als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Het bedrag van de kosten stelt het Hof overeenkomstig het Besluit en de bijlage bij het Besluit vast op 3 (verschijnen zitting hof ’s-Hertogenbosch en dit Hof; conclusie na verwijzing) maal € 322 maal 1 (gewicht van de zaak) is € 966.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur waarvan beroep;
- vernietigt de boetebeschikking;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 218;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden.
Aldus gedaan te Arnhem op 21 januari 2008 door mr. J. van de Merwe, lid van de negende enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegen¬woor¬dig¬heid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.
(V.F.R. Woeltjes) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 januari 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.