Home

Gerechtshof Arnhem, 14-02-2008, BC5472, 07-00247

Gerechtshof Arnhem, 14-02-2008, BC5472, 07-00247

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
14 februari 2008
Datum publicatie
29 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BC5472
Zaaknummer
07-00247

Inhoudsindicatie

Loonbelasting.

Muntjessysteem in horecagelegenheid sluit niet uit dat fooien worden verstrekt.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 07/00247

Eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X BV te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 6 april 2007, nummers 06/2320 en 06/2322, voor zover betreffende het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het tijdvak van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 onder nummer 1.A.01.2500 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd van € 14 551 alsmede een vergrijpboete van € 3 371 en een verzuimboete van € 177. Aan heffingsrente is € 1 284 berekend.

1.2. Bij in één geschrift verenigde uitspraken van 21 februari 2006 heeft de Inspecteur de nahef-fingsaanslag en de vergrijpboete gehandhaafd en de verzuimboete verminderd tot nihil.

1.3. Op het beroep tegen de uitspraken van de Inspecteur heeft de Rechtbank – voor zover hier van belang – de naheffingsaanslag verminderd tot € 13 610 en de vergrijpboete tot € 2 555.

1.4. Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende bij faxbericht van 16 mei 2007 hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is aangevuld bij brief van 4 juli 2007, ter griffie van het Hof ontvangen op 5 juli 2007. Tot de stukken van het geding behoren voorts het verweerschrift van de Inspecteur met bijlagen.

1.5. Bij het onderzoek ter zitting van het Hof op 18 december 2007 te Arnhem, waarin gelijktijdig het hoger beroep van Y BV te Z (hofkenmerk 007/00246) tegen dezelfde uitspraak van de Recht-bank is behandeld, zijn gehoord de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.6. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

De feiten die door de Rechtbank als vaststaand zijn aangemerkt, staan ook in hoger beroep vast. Het Hof voegt daaraan in hoger beroep toe:

2.1. In haar uitspraak heeft de Rechtbank overwogen dat belanghebbende wegens gebreken in haar administratie geen recht heeft op de door haar gevraagde afdrachtvermindering lage lonen. Ter zitting van de Rechtbank heeft de Inspecteur gesteld dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met verminderd met € 941 omdat bij de correctie fooienbesluit ten onrechte een werknemer is meegenomen die niet behoort tot het bedienend personeel. In verband daarmee heeft de Rechtbank in haar beslissing de naheffingsaanslag verminderd tot een ten bedrage van € 13 610.

2.2. De Rechtbank heeft voorts geoordeeld dat met betrekking tot de ten onrechte gevraagde afdrachtvermindering lage lonen sprake is van grove schuld aan de zijde van belanghebbende, dat in verband daarmee een vergrijpboete van 25 percent op haar plaats is, dat het bedrag van de boete moet worden verminderd in verband met de verlaging van de naheffingsaanslag overeen-komstig de nadere conclusie van de Inspecteur en dat de boete verder moet worden verminderd met 20 percent wegens overschrijding van de redelijke termijn. In verband hiermee heeft de Rechtbank de boete nader vastgesteld op € 2 555.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. In hoger beroep houdt partijen verdeeld,

3.1.1. of de Inspecteur een juiste toepassing heeft gegeven aan het zogenoemde Fooienbesluit, en

3.1.2. of sprake is van aan belanghebbende toe te rekenen grove schuld met betrekking tot de ten onrechte gevraagde afdrachtvermindering lage lonen.

3.2. In hoger beroep heeft belanghebbende geen bezwaren ingebracht tegen het oordeel van de Rechtbank inzake de correctie afdrachtvermindering lage lonen en de nadere berekening daarvan door de Inspecteur.

3.3. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.4. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de naheffingsaanslag te herzien en de vergrijp-boete te vernietigen, kosten rechtens.

3.6. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Met betrekking tot geschilpunt ?3.1.1 heeft de Rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing gegeven.

4.2. In aanvulling daarop overweegt het Hof het volgende. Anders dan de gemachtigde heeft gesteld, sluit een systeem waarbij alleen op afgifte van een vooraf in de horecagelegenheid ge-kochte munt een consumptie kan worden verkregen, niet de mogelijkheid uit dat aan het bedie-nend personeel fooien worden verstrekt. Bovendien heeft de Inspecteur onweersproken gesteld dat medewerkers van zijn kantoor die in privétijd de horecagelegenheid van belanghebbende bezoeken, hem hebben meegedeeld dat in de praktijk wel fooien aan het personeel worden ver-strekt.

4.3. Met betrekking tot geschilpunt ?3.1.2 stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat de tekort-komingen in de administratie van belanghebbende met betrekking tot de regeling afdrachtver-mindering lage lonen, zoals ook omschreven door de Rechtbank, dermate ernstig zijn, dat met betrekking tot het ten onrechte claimen van de afdrachtvermindering sprake is van grove schuld en daardoor een boete van 25 percent op haar plaats is

4.4. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende beaamd dat de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) in de horecabranche bekend is, dat bekend is dat aan de WVA-regeling administratieve voorwaarden zijn verbonden en dat van de regeling veel gebruik wordt gemaakt. De externe boekhouder van belanghebbende, A werkte één dag per week bij belanghebbende en paste, aldus de gemachtigde, de WVA toe in overleg met B, de directeur en grootaandeelhouder van belanghebbende. Omdat belanghebbende veel parttime krachten in dienst heeft, maakt zij veel gebruik van de WVA. Het kantoor van de gemachtigde voert voor veel cliënten de WVA uit.

4.5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat met betrekking tot haar eigen rol in dezen geen sprake van grove schuld in de zin van in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. Volgens de gemachtigde zou B aan A hebben gevraagd: ‘Klopt het wel dat de afdracht van loon-belasting zo laag is?’ B zou diezelfde vraag ook hebben gesteld aan het kantoor van de gemach-tigde, welk kantoor de jaarrekening van belanghebbende verzorgt. De gemachtigde, verbonden aan hetzelfde kantoor, heeft volgens de gemachtigde aan B geantwoord: ‘Het bedrag van de afdracht is wel aannemelijk.’ Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde erkend dat achteraf gezien deze zaak beter had moeten worden bekeken. Dat neemt naar de mening van de gemach-tigde niet weg dat de directeur van belanghebbende wel voldoende navraag heeft gedaan bij zijn adviseurs en dat sprake is van een niet aan belanghebbende te wijten fout van de adviseurs. Voor het opleggen van een boete aan belanghebbende is, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, nr. 40 518, geen plaats.

4.6. Met betrekking tot het verweer van belanghebbende merkt het Hof vooreerst op dat be-langhebbende zelf gehouden is zorg te dragen voor een adequate boekhouding. Dit geldt in het bijzonder voor een boekhouding die aan bepaalde eisen dient te voldoen wil zij als basis kunnen dienen voor het verkrijgen van een vermindering van afdracht van de wettelijke verschuldigde belasting. Het is de taak van belanghebbende, in de persoon van haar directie, om zo goed als mogelijk op de juiste uitvoering van een regeling als de WVA toe te zien. Dit geldt temeer nu belanghebbende een tamelijk omvangrijk gebruik maakte van de WVA.

4.7. Niet in geschil is dat in het tijdvak van naheffing in de administratie van belanghebbende ontbraken gegevens omtrent het aantal uren waarover loon was verschuldigd, het loon van de werknemers en het toetsloon (artikel 5 Uitvoeringsregeling WVA). Voorts werd niet voldaan aan het bepaalde in artikel 8 Uitvoeringsregeling WVA, te weten het toevoegen van administratie met betrekking tot de afdrachtvermindering aan de loonadministratie en het daarin per werknemer vermelden van het bedrag van de afdrachtvermindering.

4.8. Naar het oordeel van het Hof treft belanghebbende grove schuld met betrekking tot het niet voldoen aan de voor de WVA essentiële administratieve voorwaarden. Het voeren van een juiste administratie raakt primair de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende. Dit geldt temeer nu, naar de gemachtigde erkent, de WVA-regeling en het daaraan verbonden zijn van voorwaar-den in horecakringen algemeen bekend is en belanghebbende een tamelijk omvangrijk gebruik maakt van de WVA. Belanghebbende wordt niet van haar verantwoordelijkheid of zorgplicht te dezen ontheven door het enkel stellen van de vraag aan haar adviseurs of de lage afdracht van loonbelasting wel klopt. Belanghebbende heeft het kantoor van de gemachtigde niet gevraagd te controleren of de door haar gevoerde administratie met betrekking tot de uitvoering van de WVA voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

5. Slotsom

Het hoger beroep is ongegrond.

6. Kosten

6.1. Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuurs-recht vindt het Hof geen termen aanwezig.

6.2. Van belanghebbende is ten onrechte afzonderlijk griffierecht geheven voor het instellen van dit hoger beroep. Haar gemachtigde heeft bij één beroepschrift hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank in de – kennelijk op de voet van artikel 8:14, lid 1, van de Alge-mene wet bestuursrecht gevoegde – beroepszaken van Y BV (procedurenummer 06/2320) en belanghebbende (procedurenummer 06/2322) en dit vervolgens voor elk van beide belangheb-benden afzonderlijk gemotiveerd. Weliswaar is dit hoger beroep door het Hof ambtshalve zoda-nig gesplitst dat het voor elk van beide belanghebbenden onder een eigen kenmerk is behandeld, doch dit brengt niet mee dat daardoor evenzovele malen het griffierecht als bedoeld in artikel 27l, lid 2, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verschuldigd wordt.

7. Beslissing

Het Gerechtshof, recht doende in hoger beroep:

– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

– gelast de griffier, het van de gemachtigde onder nummer 07/00247 geheven en door deze gestorte griffierecht van € 428 terug te betalen.

Aldus gedaan te Arnhem op 14 februari 2008 door mr. Röben, voorzitter, dr. Zwemmer en mr. Van Schie. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.

(W.J.N.M. Snoijink) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 februari 2008

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.