Home

Gerechtshof Arnhem, 13-03-2008, BC7378, 06-00088

Gerechtshof Arnhem, 13-03-2008, BC7378, 06-00088

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
13 maart 2008
Datum publicatie
21 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BC7378
Zaaknummer
06-00088

Inhoudsindicatie

nkomstenbelasting.

Activiteiten van distributeur van voedingssupplementen vormen geen bron van inkomen.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 06/00088

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 17 januari 2006, num-mer AWB 05/727, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding voor de Rechtbank en voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 9 mei 2003 voor het jaar 2000 een aanslag inkom-stenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd die is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 65.460. Aan heffingsrente is bij beschikking ƒ 2.290 in rekening gebracht.

1.2. Bij uitspraak van de Inspecteur van 1 maart 2005 is het belastbare inkomen nader vastgesteld op ƒ 67.871. Bij beschikking is de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd met ƒ 269.

1.3. Het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur is door de Rechtbank bij uitspraak van 17 januari 2006 ongegrond verklaard.

1.4. De uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht.

1.5. Tot de stukken van het geding behoren het beroepschrift van belanghebbende in hoger beroep en het verweerschrift van de Inspecteur in hoger beroep.

1.6. Voor de mondelinge behandeling van de zaak zijn partijen aanvankelijk door de griffier van het Hof opgeroepen voor de zitting van 26 juli 2007. Het eerste schriftelijke verzoek om uitstel van belanghebbende van 25 juni 2007 is door het Hof ingewilligd. Vervolgens zijn partijen opgeroepen voor de zitting van 6 februari 2008. Het tweede schriftelijke verzoek om uitstel van belanghebbende van 14 januari 2008 is door het Hof bij brief van de griffier van 17 januari afgewezen.

1.7. Voorafgaand aan de zitting van het Hof van 6 februari 2008 heeft de echtgenote van belang-hebbende het Hof nog op 5 februari 2008 telefonisch verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling van de zaak. Het Hof heeft dit verzoek - na beraad - eveneens (telefonisch) afgewezen.

1.8. Bij het onderzoek ter zitting in hoger beroep op 6 februari 2008 is belanghebbende niet ver-schenen. Namens de Inspecteur is verschenen A.

1.9. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

2.1. Voor de feiten verwijst het Hof naar hetgeen de Rechtbank in haar onder 1.3. vermelde

uitspraak onder 2. heeft vastgesteld met betrekking tot de door belanghebbende in de jaren 2000 tot 2003 verrichte activiteiten als distributeur van het in de U.S.A. gevestigde bedrijf Wellness Internati-onal Network Ltd. (hierna: WIN), alsmede naar het door de Rechtbank uitvoerig beschreven concept van WIN. Dit concept is er - kort gezegd - op gericht om door middel van distributeurs en associates (subdistributeurs) voedingssupplementen op de Nederlandse markt te brengen. Voor de voorwaar-den waaraan een distributeur moet voldoen om voor (extra) bonussen in aanmerking verwijst het Hof eveneens naar de uitspraak van de Rechtbank.

2.2. Voor zover in hoger beroep van belang voegt het Hof hieraan nog de volgende feiten toe.

2.3. De Belastingdienst heeft in de jaren 2000 en volgende een landelijk onderzoek verricht onder 435 personen die voor $ 3.000 of meer WIN-producten vanuit de Verenigde Staten van Ame-rika hebben ingevoerd. Uit de respons van 80% van de ondervraagden is daarbij naar voren gekomen dat per saldo slechts door 3 personen/organisaties (dit is nog niet 1% van de deelnemers) een positief resultaat is behaald.

2.4. Belanghebbende heeft in 2000 met zijn WIN-activiteiten een negatief resultaat van ƒ 49.199 behaald ondanks het feit dat hij in dat jaar zijn dienstbetrekking heeft terug gebracht van 40 tot 24 uur en op jaarbasis 1.306 uren heeft besteed aan deze activiteiten. Ook in de daarop volgende jaren 2001 en 2002 heeft belanghebbende met de WIN-activiteiten verliezen geleden. In 2003 heeft be-langhebbende genoemde activiteiten gestaakt.

2.5. De opgeworpen vraag of ter zake van WIN-activiteiten kan worden gesproken van een bron van inkomen is voorwerp geweest van eerdere jurisprudentie. Het Hof Amsterdam heeft in zijn uitspraken van 3 januari 2003, nr. 01/3411, V-N 2003/9.3.3 en 4 mei 2004, nr. 03/1423, V-N 2004/45.5 geoordeeld dat WIN-activiteiten in de aldaar aan de orde zijnde situaties geen bron van inkomen vormen. In de eerstgenoemde uitspraak heeft dat Hof daarvoor redengevend geoordeeld dat de mogelijkheid om in het WIN-systeem royalty-inkomsten te verwerven zozeer afhankelijk is van onvoorspelbare, niet door de distributeurs te beïnvloeden factoren, dat een eventueel gunstig resultaat van deelname aan het WIN-systeem louter speculatief is. In zijn arrest van 24 december 2004, nr. 39.447, V-N 2005/37.12 heeft de Hoge Raad het daartegen ingestelde cassatieberoep onder verwij-zing naar artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie verworpen.

2.6. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar meteen voor een bedrag van ƒ 100.000 voedingssupplementen van WIN ingekocht om daarmee binnen de groep van distributeurs de rang van “regent” te krijgen. Aldus kon belanghebbende binnen het concept reeds aanstonds een hoge korting van 40% bedingen. Hij heeft zich vervolgens met name gericht op de werving van nieuwe associates (distributeurs) voor WIN omdat dit hem binnen het beloningssysteem van WIN grotere winstmogelijkheden (een oplopende extra bonus) zou bieden dan de directe verkoop aan consumenten. Bij zijn werving van nieuwe associates voor WIN heeft belanghebbende zich in het bijzonder gericht op (orthomoleculaire) artsen, privé-klinieken, apothekers en specialisten. Bin-nen het WIN-systeem worden de voor WIN door een distributeur nieuw aangeworven associates subdistributeurs voor de hoofddistributeur, waardoor hogere royaltyinkomsten kunnen worden behaald.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of de activiteiten van belanghebbende als distributeur van WIN-producten voor hem een bron van inkomen vormen.

3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.3. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.4. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen door de Inspecteur ter zitting naar voren is gebracht en vermeld is in het proces-verbaal van de zitting.

3.5. Belanghebbende legt er in hoger beroep de nadruk op dat zijn situatie uniek is omdat hij zich niet zoals de anderen voor de verspreiding en afzet van de producten heeft gericht op wille-keurige nieuwe klanten en distributeurs voor WIN maar op artsen en ziekenhuizen.

3.6. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en verminde-ring van de aanslag tot een die is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 689 negatief.

3.7. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevesti-ging van zijn uitspraak op bezwaar.

4. Beoordeling van het geschil

Verzoek om uitstel

4.1. Het Hof heeft het door belanghebbende op 14 januari 2008 ingediende schriftelijke verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling, die was bepaald op 6 februari 2008, na afweging van alle betrokken belangen bij brief van 17 januari 2008, derhalve ruimschoots vóór de zitting van 6 februari 2008, afgewezen. Daarbij heeft het Hof mede in acht genomen dat aan belanghebbende reeds eerder uitstel was verleend en dat de bij het tweede verzoek van 14 januari 2008 opgegeven reden niet afwijkt van de destijds bij brief van 25 juni 2007 opgegeven reden voor het verzoek om uitstel, te weten dat belanghebbende sinds maart 2007 wegens een ”burn-out” tijdelijk niet (volledig) deelneemt aan het arbeidsproces. In beide uitnodigingen van het Hof om bij de mondelinge behandeling ter zitting aanwezig te zijn is belanghebbende er door de griffier van het Hof op gewezen dat hij zich door een gevolmachtigde kan laten vertegenwoordi-gen. Bij de afweging tussen enerzijds het belang van belanghebbende bij verder uitstel en ander-zijds het belang van de Inspecteur en het Hof om verdere vertraging in de afwikkeling van de (uit 2000 daterende) zaak te voorkomen, heeft het Hof in aanmerking genomen dat de door belang-hebbende opgegeven reden voor het uitstel niet plotseling is opgekomen doch redelijkerwijs voorzienbaar was zodat belanghebbende passende maatregelen had kunnen nemen om zich door een ander te laten vertegenwoordigen. Vervolgens heeft de echtgenote van belanghebbende daags voor de zitting telefonisch een derde verzoek om uitstel aan het Hof gedaan en daarvoor als reden opgegeven dat belanghebbende - zo begrijpt het Hof - steeds wanneer hij onder druk komt te staan bovendien last krijgt van hyperventilatie. Dit derde verzoek wordt om dezelfde reden als het tweede verzoek afgewezen, nog daargelaten dat dit verzoek niet tijdig, immers eerst nadat het Hof de zaak al grondig had voorbereid, is ingediend.

Bron van inkomen

4.2. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank de feiten in het eigenlijke geschil juist vastgesteld en op goede gronden een juiste beslissing genomen.

4.3. Belanghebbende legt er in hoger beroep de nadruk op dat hij binnen het WIN-systeem een unieke positie innam wegens zijn specifieke kennis van de farmaceutische industrie en zijn welbewuste keuze om zich voor het vergroten van de afzet voor WIN en zijn eigen winstmoge-lijkheden voornamelijk tot artsen, ziekenhuizen etc. (voor hem subdistributeurs) te wenden. Op grond daarvan verdedigt hij dat er in zijn geval wel degelijk is voldaan aan het objectieve criteri-um dat met de activiteiten redelijkerwijs voordeel was te verwachten.

4.4. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. Belanghebbende heeft geen bedrijfsplan overgelegd of er anderszins blijk van gegeven dat hij zich meer dan oppervlakkig in de markt van voedingssupplementen heeft verdiept noch aangetoond dat hij het WIN-concept grondig heeft bestu-deerd voordat hij met zijn WIN-activiteiten is gestart. In het WIN-systeem valt het interesseren van artsen, ziekenhuizen etc. voor de voedingssupplementen binnen het reguliere concept om zoveel mogelijk associates voor WIN (en subdistributeurs voor hemzelf)) te vinden. Ook indien de nieuw geworven deelnemers/subdistributeurs artsen en ziekenhuizen zijn, blijft de (hoofd)distributeur die hen geworven heeft, voor het behalen van royalty-inkomsten zozeer afhankelijk van onvoorspelbare, niet door hem te beïnvloeden factoren, dat een eventueel gunstig resultaat van de deelname aan het WIN-systeem louter speculatief is. Daaraan doet niet af dat be-langhebbende reeds aanstonds de status van regent verkreeg en daardoor hogere kortingen kon krijgen. Het Hof verwijst in dit verband naar de onder 2.4. genoemde uitspraak van het Hof Amster-dam van 3 januari 2003, nr. 01/3411, V-N 2003/9.3.3, zoals bevestigd door de Hoge Raad in zijn arrest van 24 december 2004, nr. 39.447, V-N 2005/37.12. Ook in dat geval was sprake van een WIN-distributeur met de status van regent die - ondanks de hogere kortingen - wegens door hem niet te beïnvloeden factoren, er niet in slaagde om binnen het systeem van WIN winst te genereren. De omstandigheid dat belanghebbende dienaangaande hogere subjectieve verwachtingen had, maakt zijn geval niet anders of minder speculatief. Evenals een willekeurige andere distributeur zal ook een arts of een ziekenhuis immers eerst een patiënt moeten overreden om voedingssupplementen te gaan gebruiken voordat sprake kan zijn van omzet/afzet. In dat opzicht verschilt de arts of het ziekenhuis niet in positieve zin van een willekeurige andere subdistributeur die voedingssupplementen aan de man wil brengen, zeker niet als de daarmee gepaard gaande activiteiten voor laatstgenoemde subdis-tributeur zijn hoofdwerkzaamheid vormen en - naar aangenomen mag worden - dit voor een arts of ziekenhuis hooguit nevenactiviteiten zullen zijn. Nu geen andere bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit volgt dat belanghebbende - in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken binnen het WIN concept - invloed heeft kunnen uitoefenen op de activiteiten van de door hem geworven subdistributeurs is het Hof van oordeel dat de activiteiten van belanghebbende geen bron van inkomen vormden.

4.5. Met zijn in het hoger beroepschrift onder punt 3, slot en punt 8 gemaakte kanttekeningen met betrekking tot het door de Belastingdienst berekende aantallen huishoudens/afnemers die nodig zouden zijn om met WIN-activiteiten geen verlies te lijden, maakt belanghebbende niet aannemelijk dat naar objectieve maatstaven beoordeeld met zijn desbetreffende activiteiten redelijkerwijs wèl een positief resultaat te verwachten was. Zelfs indien juist is, zoals belangheb-bende stelt, dat bij patiënten in privé-klinieken moet worden uitgegaan dat deze niet slechts voor € 10 maar voor ongeveer € 200 per maand aan vitaminepreparaten afnemen, zijn er bij de hoogst haalbare provisie van 11,7% (als regent) nog tenminste 85 klanten per maand nodig om geen verlies te lijden. Nu belanghebbende - ondanks de door hem gestelde unieke positie - zelf in geen enkel jaar met de WIN-activiteiten winst heeft gemaakt, vindt het Hof geen aanleiding om de door de Belastingdienst gemaakte berekeningen en het door haar verrichte landelijke onderzoek niet te aanvaarden.

4.6. Het hoger beroep is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan te Arnhem op 13 maart 2008 door mrs. M.C.M. de Kroon, voorzitter, J. van de Merwe en P.M. van Schie.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De griffier; De voorzitter;

(C.E. te Brake) (M.C.M. de Kroon)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 maart 2008

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.