Home

Gerechtshof Arnhem, 13-03-2008, BC7379, 03-01750

Gerechtshof Arnhem, 13-03-2008, BC7379, 03-01750

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
13 maart 2008
Datum publicatie
21 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BC7379
Zaaknummer
03-01750

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkstelling.

Terugwijzing van de zaak naar de ontvanger nu niet duidelijk is geworden of belastingschuldige in gebreke was te betalen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 03/01750

U i t s p r a a k

op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Ontvanger van de Belastingdienst/P (hierna te noemen: de Ontvanger) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende een beschikking aansprakelijkstelling.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbende is bij beschikking van 2 april 2003 als bestuurder van A bv (hierna te noemen: A) aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 77.626,40. In dit bedrag zijn onbetaald gebleven belastingschulden van A, de daarmee verbandhoudende bestuurlijke boete, kosten, heffings- en invorderingsrente begrepen.

1.2. De Ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende tegen die beschikking bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2003 afgewezen.

1.3. Tegen de uitspraak van de Ontvanger heeft belanghebbende beroep ingesteld. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Vervolgens zijn partijen uitgenodigd voor een zitting van de eerste meervoudige belastingkamer op 9 maart 2006 te Arnhem. Voorafgaande aan die zitting is op 22 fe-bruari 2006 van de zijde van belanghebbende een nader stuk ingekomen. Ter zitting zijn verschenen en gehoord belanghebbende, zijn gemachtigde, B tot bijstand van de gemach-tigde, alsmede de Ontvanger. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens bepaald dat het vooronderzoek wordt heropend ten einde inlichtingen in te winnen van de Ontvanger. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opge-maakt dat op 20 maart 2006 aan partijen is toegestuurd.

1.5. Bij brief van 13 april 2006, bij het Hof ingekomen op 14 april 2006, heeft de Ontvanger de gevraagde inlichtingen verstrekt. Belanghebbende heeft bij brief van 29 juni 2006 hierop gereageerd.

1.6. Een tweede mondelinge behandeling van de zaak door de eerste meervoudige belastingkamer heeft plaatsgevonden op 28 september 2006. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, de Ontvanger, alsmede C en D tot bijstand van de Ontvanger. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten. Na afloop van de zitting is op 3 oktober 2006 een brief van belanghebbendes gemachtigde ingekomen betreffende een ter zitting gedaan bewijsaanbod. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 6 februari 2007 aan partijen is toegestuurd.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek op de voet van artikel 8:68 van de Alge-mene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend en inlichtingen ingewonnen van de zijde van belanghebbende. Bij brieven van 26 maart 2007, 23 april 2007 en 8 mei 2007 heeft belanghebbende die inlichtingen verstrekt. De brieven zijn alle doorgestuurd naar de wederpartij.

1.8. Een derde mondelinge behandeling van de zaak door de tweede meervoudige belastingkamer heeft plaatsgevonden op 18 januari 2008. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, de gemachtigde, en de Ontvanger, bijgestaan door E. Vooraf-gaand aan die zitting heeft belanghebbende bij brief van 9 januari 2008 laten weten dat hij getuigen heeft opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Bij brief van 15 januari 2007 heeft belanghebbende het Hof hierover nader geïnformeerd. Bij die brief heeft belang-hebbende een schriftelijke verklaring overgelegd van twee van de opgeroepen getuigen. Beide brieven zijn vóór de zitting doorgestuurd naar de wederpartij. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting heeft de Ontvanger een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

2. Vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is vanaf oprichting op 12 februari 1998 van de vennootschap F bv alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van die bv. Bij statutenwijziging van 11 mei 1999 is de statutaire naam van die vennootschap gewijzigd in A bv.

2.2. De aansprakelijkstelling is, blijkens de beschikking, voor wat betreft de niet betaalde belasting gebaseerd op de artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet) en artikel 16 van de Wet financiering volksverzekeringen. Voor wat betreft de kosten, bestuur-lijke boete, heffings- en invorderingsrente is de aansprakelijkstelling gebaseerd op artikel 32, tweede lid, van de Wet.

2.3. Het bedrag van € 77.626,40 waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld, is door de Ontvanger gespecificeerd in de bijlage bij de beschikking. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor de, volgens de Ontvanger, onbetaald gebleven aan A opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting, met dagtekening 12 respectievelijk 28 oktober 2000, de over het derde kwartaal van het jaar 2002 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen met dagteke-ning 26 november 2002, alsmede daarmee verband houdende boete, kosten, heffings- en invorderingsrente.

2.4. In de aanvulling op het bezwaarschrift heeft belanghebbendes gemachtigde te ken-nen gegeven dat belanghebbende gehoord wil worden op zijn bezwaar en, in dat kader, verzocht om inzage in het dossier. Op 26 juni 2003 heeft belanghebbende inzage gehad in het dossier. Vervolgens heeft belanghebbendes gemachtigde bij brief van 27 juni 2003 de Ontvanger als volgt bericht:

“Tezamen met cliënt heb ik op donderdag 26 juni inzage gehad in alle op de zaak betrekking heb-bende stukken. Mij werden twee binnenmapjes met documenten overhandigd. In een binnenmap was opgenomen de beschikking aansprakelijkstelling, het ingediende bezwaar, de ontvangstbevestiging en correspondentie van de Rijksadvocaat over het beslag. In het andere dossier bevond zich een proces-verbaal van de Fiod met nummer 00000, diverse nadeelberekeningen, een vonnis van de Rechtbank en gegevens naar aanleiding van de naheffingsaanslagen voortvloeiende uit het eerderge-noemde proces-verbaal.

De bovenstaande stukken waren volgens mededeling van uw kantoorgenoot, de heer G, alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Ik betwijfel dat. (…)

Voor het goed kunnen motiveren van het bezwaar, waaronder het toelichten daarvan tijdens de hoorzitting, is het essentieel dat inzage wordt genomen in alle op de zaak betrekking hebbende stukken.”

In antwoord daarop heeft de Ontvanger bij schrijven van 30 juni 2003 medegedeeld dat alle stukken welke hebben geleid tot de aansprakelijkstelling ter inzage zijn gelegd.

2.5. Op 1 juli 2003 heeft het hoorgesprek plaatsgevonden. Voorafgaand daaraan heeft belanghebbendes gemachtigde een stuk ingediend getiteld ‘Aantekeningen bij het horen’. In dit stuk is vermeld:

“In de aansprakelijkstelling wordt gesteld dat A BV niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. Een onderbouwing van die stelling wordt noch gegeven in de aansprakelijkstelling dan wel aangetroffen in de ter inzage gelegde gegevens. (…) Uit eigen wetenschap weet X dat tegen de opgelegde nahef-fingsaanslagen omzet- en loonbelasting, voortvloeiende uit het Fiod-onderzoek bezwaar is aangete-kend.

Voor zover bekend was ten tijde van de aansprakelijkstelling op 2 april 2003 nog geen uitspraak op die bezwaarschriften gedaan. Uit alle op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt ook niet dat er uitspraak is gedaan (…). Nu er ten tijde van de aansprakelijkstelling bezwaarschriften in behan-del[ing] wa[ren], had A uitstel van betaling. De ontvanger handelt in strijd met de Invorderingswet 1990 door tijdens een verleend uitstel van betaling voor die naheffingsaanslagen aansprakelijk te stellen.

(…)

Nieuwe feiten en omstandigheden

Voor zover na de hoorzitting nieuwe feiten en omstandigheden bekend worden die de Ontvanger in zijn heroverweging wil betrekken, moet dit aan X worden meegedeeld en (…) X in de gelegenheid gesteld (…) worden daarover te worden gehoord (art. 7:9 Awb). Voor zover die feiten en omstan-digheden blijken uit stukken, die niet ter inzage zijn gelegd moet X de gelegenheid worden geboden daarvan kennis te nemen.”

2.6. Op 11 juli 2003 heeft de Ontvanger uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de on-derhavige beschikking waarbij het bezwaar is afgewezen. In die uitspraak is ondermeer het volgende vermeld:

“Door A (…) is op 13 november 2000 bezwaar aangetekend tegen de aanslagen loonheffing 0000.00.000.A01.9500 en omzetbelasting 0000.00.000.F01.9501. Deze bezwaarschriften zijn op 4 oktober 2001 afgewezen. Door A is hiertegen geen beroep ingesteld. Een, i.v.m. de ingediende bezwaarschriften, verleend uitstel is op 12 oktober 2001 ingetrokken. Door A heeft nadien geen betaling plaatsgevonden. A is daarmee in gebreke.”

2.7. Kopieën van de uitspraken op bezwaar van 4 oktober 2001 betreffende de aan A opgelegde naheffingsaanslagen met dagtekening 12 respectievelijk 28 oktober 2000 heeft de Ontvanger als bijlage bij zijn verweerschrift gevoegd (bijlage 4 bij het verweerschrift). Stukken met betrekking tot de beëindiging van het verleende uitstel van betaling bij kennis-geving van 12 oktober 2001 heeft hij eveneens bijgevoegd (bijlage 5 bij het verweerschrift).

2.8. Anders dan uit de onder 2.6 geciteerde passage uit de uitspraak op bezwaar volgt, heeft A bij dit Hof beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 4 oktober 2001 betreffende de naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen met dagtekening 12 oktober 2000. Het Hof heeft het beroep bij uitspraak van 30 januari 2006 niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft het daartegen door A ingestelde beroep in cassatie ongegrond verklaard.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1. In geschil is of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.3. Voor hetgeen daaraan ter zittingen van 9 maart 2006, 28 september 2006 en 18 januari 2008 is toegevoegd, wordt verwezen naar de van die zittingen opgemaakte pro-cessen-verbaal.

3.4. Belanghebbende concludeert primair tot gegrondverklaring van zijn beroep, vernie-tiging van de uitspraak waarvan beroep en terugwijzing van de zaak naar de Ontvanger wegens schending van de artikelen 7:4 en 7:9 van de Awb.

3.5. De Ontvanger concludeert nader ter zitting eveneens tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van zijn uitspraak waarvan beroep en vermindering van het bedrag van de aansprakelijkstelling met € 4.578 (€ 258 + € 2.155 + € 2.165) tot € 73.048,40.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de Wet (tekst 2003) vindt aansprakelijkstelling niet plaats vóór het tijdstip waarop de belastingschuldige in gebreke is met de betaling van zijn belastingschuld.

4.2. In artikel 49 § 2 van de Leidraad invordering 1990 (hierna: de Leidraad) heeft de staatssecretaris van Financiën gesteld dat een belastingschuldige in gebreke is wanneer de betaling van zijn belastingschuld niet heeft plaatsgevonden binnen de voor de belastingaan-slag geldende betalingstermijn. Als aan de belastingschuldige uitstel van betaling is verleend kan volgens de Leidraad aansprakelijkstelling van een derde pas plaatsvinden nadat het uitstel is beëindigd, waarbij wordt opgemerkt dat een bezwaarschrift tegen de belastingaan-slag geldt als een verzoek om uitstel van betaling. Het in gebreke zijn treedt volgens het derde lid van die paragraaf pas in als de Ontvanger het eerder in verband met een ingediend bezwaarschrift verleende uitstel intrekt.

4.3. Voor de beantwoording van de vraag of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld, is het derhalve van belang vast te stellen of A (de belastingschuldige) in gebreke was met de betaling van haar belastingschulden op het moment waarop belanghebbende aansprakelijk is gesteld voor die belastingschulden.

4.4. Vaststaat dat A bezwaar heeft aangetekend tegen de naheffingsaanslagen loonbelas-ting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting met dagtekening 12 respectievelijk 28 oktober 2000 en dat, naar aanleiding daarvan, uitstel van betaling is verleend.

4.5. De Ontvanger stelt dat, nadat de Inspecteur bij uitspraken van 4 oktober 2001 de bezwaren van A tegen beide naheffingsaanslagen had afgewezen, het uitstel bij kennisge-ving van 12 oktober 2001 is ingetrokken. De Ontvanger heeft in zijn uitspraak op bezwaar betreffende onderhavige beschikking ook verwezen naar die stukken.

4.6. Belanghebbende betoogt dat bedoelde stukken niet voorafgaande aan het hoorge-sprek op 1 juli 2003 ter inzage hebben gelegen en dat de Ontvanger hiermee in strijd heeft gehandeld met artikel 7:4 van de Awb. Bovendien is volgens belanghebbende onvoldoende vast komen te staan dat het aan A verleende uitstel ook daadwerkelijk was beëindigd op het moment waarop hij aansprakelijk werd gesteld.

4.7. Vooropgesteld moet worden dat ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet hoofd-stuk 7 van de Awb niet van toepassing is op de Wet. In § 1, Inleidende opmerkingen, zesde lid, van de Leidraad (tekst ten tijde van het horen) is evenwel bepaald dat zoveel als moge-lijk in overeenstemming met de Awb en het daarop gebaseerde Voorschrift Awb 1997 (Besluit van 21 juli 1997, nr. AFZ97/2526M) wordt gehandeld.

4.8. Ingevolge artikel 49, eerste en derde lid, van de Wet geschiedt de aansprakelijkstel-ling bij een voor bezwaar vatbare beschikking en gelden voor het bezwaar tegen die be-schikking dezelfde regels als die welke van toepassing zijn op bezwaar als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Uit voorgaande bepalingen leidt het Hof af dat zowel de Wet als de Leidraad een behandeling van een bezwaar tegen een aansprakelijkstelling op het oog heeft die zoveel mogelijk overeenstemt met de behandeling van een bezwaar tegen een aanslag, tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen verzet-ten. Van zodanige omstandigheden is in dit geding niet gebleken. Het Hof ziet hierin dan ook aanleiding in het onderhavige geval artikel 7:4 van de Awb overeenkomstig toe te passen.

4.9. Op grond van het bepaalde in artikel 7:4, tweede lid, van de Awb legt het bestuurs-orgaan, voorafgaande aan het horen, de op de zaak betrekking hebbende stukken voor belanghebbenden ter inzage. Blijkens de uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger zijn beslissing het bezwaar af te wijzen mede op de onder 4.5. bedoelde stukken gebaseerd. Die stukken zijn bovendien van belang voor de beantwoording van de onder 4.3. genoemde vraag. Hiermee staat vast dat die stukken behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken en dat zij voorafgaande aan het hoorgesprek ter inzage hadden moeten worden gelegd.

4.10. Nu de stukken evenwel niet ter inzage hebben gelegen en belanghebbende zich hierover derhalve ook niet heeft kunnen uitlaten tijdens het hoorgesprek, kleven gebreken aan het horen en is een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure geschonden (vgl. artikel 6.2.1. Voorschrift Awb 1997). Belanghebbende is hierdoor naar het oordeel van het Hof wezenlijk in zijn belangen geschaad. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het eerste tijdstip waarop aansprakelijkstelling zou kunnen plaatsvinden, is het immers van belang dat de vraag of en, zo ja, per welke datum het aan A verleende uitstel is beëindigd tijdens het hoorgesprek in de bezwaarfase aan de orde komt en dat partijen daarbij kennis hebben kunnen nemen van alle voor de beantwoording van die vraag relevante stukken.

4.11. Mede gelet op de omstandigheid dat partijen tot op heden geen duidelijkheid hebben weten te scheppen over (de beëindiging van) het aan A verleende uitstel, ziet het Hof in het hetgeen hiervoor is overwogen aanleiding de zaak terug te wijzen naar de Ontvanger, zodat die, met in achtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, belanghebbende nogmaals kan horen op zijn bezwaar alvorens opnieuw uitspraak te doen.

4. Proceskosten

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 4,5 (beroepschrift, schriftelijke inlichtingen en drie zittingen) maal € 322 maal 1 (gewicht van de zaak) is € 1.449. Over de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van zijn kosten in de bezwaarfase dient de Ontvan-ger zich uit te laten in zijn opnieuw te nemen beslissing op het bezwaar.

5. Beslissing

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

– wijst de zaak terug naar de Ontvanger en draagt hem op, na belanghebbende op-nieuw te hebben gehoord, opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

– veroordeelt de Ontvanger in de proceskosten van belanghebbende voor een be-drag van € 1.449 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden;

– gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffie-recht ten bedrag van € 31.

Aldus gedaan te Arnhem op 13 maart 2008 door mr. J.B.H. Röben, voorzitter, mr. N.E. Haas en mr. C.M. Ettema. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgespro-ken in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

(V.F.R. Woeltjes) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 maart 2008.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20 303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.