Gerechtshof Arnhem, 19-03-2008, BC8014, 07-00200
Gerechtshof Arnhem, 19-03-2008, BC8014, 07-00200
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 19 maart 2008
- Datum publicatie
- 28 maart 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2008:BC8014
- Zaaknummer
- 07-00200
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Verwijzingsprocedure HR 4 mei 2007, nr. 41154. Kosten van vertegenwoordiging van een in een zorginstelling wonende jonggehandicapte vormen geen aftrekbare buitengewone lasten.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
eerste meervoudige belastingkamer
nummer 07/00200
U i t s p r a a k
op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P (thans: Belastingdienst te Q) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof na verwijzing door de Hoge Raad
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 22.187. Er is voorts een bedrag aan heffingsrente berekend van ƒ 98.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur
heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Bij ambtshalve gegeven beschikking van de Inspecteur is nadien de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 22.027. De heffingsrente is berekend op een bedrag van ƒ 94.
1.4. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het
Gerechtshof te Leeuwarden. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag gehandhaafd zoals deze ambtshalve door de Inspecteur was verminderd.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld.
1.6. De Hoge Raad heeft bij arrest van 4 mei 2007, nr. 41.154 (hierna: het arrest) de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.7. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een schriftelijke conclusie ingediend. De conclusie van de Inspecteur is op 10 juli 2007 ter griffie van het Hof ingekomen en op 16 juli 2007 doorgezonden aan belanghebbende. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die schriftelijke conclusie gereageerd.
1.8. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van
het Hof van 6 februari 2008 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord A, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting van 6 februari 2008, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende, geboren in 1969 en ongehuwd, is
jonggehandicapt en woont in een zorginstelling in de zin van de Algemene wet bijzondere ziektekosten. Belanghebbende maakt gebruik van de diensten van een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 7:465 BW.
2.2. Belanghebbendes verblijf in de zorginstelling is gebaseerd op een
overeenkomst inzake geneeskundige behandeling in de zin van artikel 7:446 BW (hierna: de behandelingsovereenkomst). Dit artikel luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“1. De overeenkomst inzake geneeskundige behandeling – in deze afdeling verder aangeduid als de behandelingsovereenkomst – is de overeenkomst waarbij een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, de hulpverlener, zich in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf tegenover een ander, de opdrachtgever, verbindt tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbende op de persoon van de opdrachtgever of van een bepaalde derde. Degene op wiens persoon de handelingen rechtstreeks betrekking hebben wordt verder aangeduid als de patiënt.
2. Onder handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verstaan:
a. alle verrichtingen – het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen – rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen;
b. andere dan de onder a bedoelde handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon, die worden verricht door een arts of tandarts in die hoedanigheid.
3. Tot de handelingen, bedoeld in lid 1, worden mede gerekend het in het kader daarvan verplegen en verzorgen van de patiënt en het overigens rechtstreeks ten behoeve van de patiënt voorzien in de materiële omstandigheden waaronder die handelingen kunnen worden verricht.”
2.3. Ten einde uitvoering te geven aan de behandelingsovereenkomst dient
periodiek overleg plaats te vinden tussen de zorginstelling en de vertegenwoordiger van belanghebbende. Dit overleg dient ertoe overeenstemming te bereiken tussen de zorginstelling en belanghebbendes vertegenwoordiger ter zake van de door de zorginstelling aan belanghebbende aan te bieden behandelingen, verzorging en verpleging. Naast de individuele belangenbehartiging van belanghebbende door de vertegenwoordiger is tevens sprake van een belangenbehartiging op groeps- en instellingsniveau door middel van deelname aan de aan de zorginstelling verbonden cliëntenvereniging. Die vereniging biedt haar leden enerzijds de mogelijkheid om als zorgvrager partij te kunnen zijn in relatie tot de zorgaanbieder. Anderzijds vervult het bestuur van de cliëntenvereniging de functie van cliëntenraad waarbij de belangen van de bewoners als groep worden behartigd. Namens belanghebbende is zijn vertegenwoordiger lid van die cliëntenvereniging.
2.4. In het jaar 1998 heeft belanghebbende in zijn aangifte een bedrag van
ƒ 216 aan kosten van vertegenwoordiging in aftrek gebracht als zijnde uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit als bedoeld in artikel 46, eerste lid, aanhef en letter b, en derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). De kosten zijn als volgt gespecificeerd:
a. kosten lidmaatschap cliëntenvereniging zorginstelling; ƒ 25,00
b. reiskosten vertegenwoordiger bijwonen bijeenkomst
bespreking woonwenseninventarisatie in verband met op
handen zijnde vervangende nieuwbouw zorginstelling; ƒ 47,70
c. reiskosten vertegenwoordiger bijwonen jaarlijkse
zorgplangesprek. Het zorgplangesprek omvat alle aspecten
van de door de zorginstelling geboden behandeling,
verpleging en verzorging met betrekking tot alle
bewoners van de zorginstelling, Namens de medische
specialisten heeft een orthopedagoog deelgenomen
aan het jaarlijks zorgplangesprek; ƒ 47,70
d. reiskosten vertegenwoordiger bijwonen ledenvergadering
cliëntenvereniging waarin de gebruikelijke mededelingen
van de directie van de zorginstelling werden gedaan
alsmede een gedachtewisseling heeft plaatsgevonden
omtrent de inhoud en kwaliteit van de dagbesteding
van alle bewoners van de zorginstelling; ƒ 47,70
e. reiskosten vertegenwoordiger bijwonen ledenvergadering
cliëntenvereniging waarin naast de gebruikelijke
mededelingen van de directie van de zorginstelling,
een gesprek omtrent het functioneren van de
cliëntenparticipatie op instellingniveau heeft
plaatsgevonden ƒ 47,70
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Na verwijzing is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of de
onder 2.4. genoemde kosten van vertegenwoordiging in rechtstreeks verband staan met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp, met inbegrip van vervoer in de zin van artikel 46, eerste lid, aanhef en letter b, en derde lid, letter a, van de Wet.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Van hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen van ???????? . De Inspecteur concludeert tot handhaving van zijn ambtshalve genomen beschikking.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Hoge Raad heeft in rechtsoverweging 3.2. van het arrest het volgende overwogen: “In laatstvermeld artikellid (Hof: artikel 46, derde lid, aanhef en letter a, van de Wet) worden als uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van (voor zover hier van belang) vervoer. Tot uitgaven voor vervoer als hier bedoeld behoren onder meer uitgaven voor vervoer die zijn gedaan in rechtstreeks verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp, zoals uitgaven voor vervoer gedaan door een zieke of invalide voor het ondergaan van een medische behandeling of het bezoeken van een arts. Dergelijke uitgaven voor vervoer behoren integraal tot de uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit. Onder zodanige uitgaven vallen ook de op een belastingplichtige drukkende uitgaven voor vervoer van zijn vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 7:465 BW, voor zover dat vervoer in rechtstreeks verband staat met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp ten behoeve van de belastingplichtige. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer een vertegenwoordiger de belastingplichtige vergezelt op een reis naar een arts, dan wel naar een bepaalde locatie waar de belastingplichtige een medische behandeling ondergaat, maar ook wanneer een vertegenwoordiger alléén een dergelijke reis maakt ter uitvoering van zijn taak als zodanig.”
4.2. Naar het oordeel van het Hof kunnen de onder 2.4. genoemde uitgaven van vertegenwoordiging naar hun aard niet worden gebracht onder uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit als bedoeld in artikel 46, derde lid, aanhef en letter a, van de Wet en is evenmin sprake van een rechtstreeks verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp ten behoeve van belanghebbende. Anders dan belanghebbende betoogt gaat het in de onderhavige zaak niet om de vraag of de uitgaven voortvloeien uit de behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:446 BW, maar om de vraag of de uitgaven zijn gedaan in rechtstreeks verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp ten behoeve van belanghebbende. De contributie aan de cliëntenvereniging, de vervoerskosten voor deelname aan het jaarlijkse zorgplangesprek alsmede voor deelname aan de ledenvergaderingen hebben alle betrekking op uitgaven ter behoud van inspraak in de door de zorginstelling geboden behandelingen, verzorging en verpleging van de bewoners in het algemeen en hebben naar het oordeel van het Hof geen dan wel slechts een zijdelings verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp ten behoeve van belanghebbende in het bijzonder.
4.3. Het vorenoverwogene leidt het Hof tot de conclusie dat de door belanghebbende gedane uitgaven als genoemd in onderdeel 2.4. van deze uitspraak niet als buitengewone lasten in aftrek behoren te worden toegelaten.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof handhaaft de aanslag zoals deze luidt na de ambtshalve beschikking van de Inspecteur.
Aldus gedaan te Arnhem op 19 maart 2008 door mr. P.M. van Schie, voorzitter, mr. M.C.M. de Kroon en mr. J. van de Merwe, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake, als griffier.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake) (P.M. van Schie)
De beslissing is aangetekend per post verzonden op 20 maart 2008
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.