Home

Gerechtshof Arnhem, 24-04-2008, BD1290, 04-01662

Gerechtshof Arnhem, 24-04-2008, BD1290, 04-01662

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
24 april 2008
Datum publicatie
9 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BD1290
Zaaknummer
04-01662

Inhoudsindicatie

MINAS.

Inspecteur maakt aanvoer betwiste vrachten dierlijke mest niet aannemelijk.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nr. 04/01662

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X

te : Z

verweerder : de Inspecteur van de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

aangevallen beslissingen : uitspraken op bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag en verzuimboetebeschikking nr. 01MF9902

soort belasting : fosfaatheffing

heffingsjaar : 1999

onderzoek ter zitting : te Arnhem op 28 november 2007

waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de Inspecteur

voortgezet onderzoek ter zitting: te Arnhem op 10 april 2008

waarbij verschenen : belanghebbende en de Inspecteur alsmede A te Q als getuige

gronden:

1. Voor dit geding staat vast:

1.1. In 1999 exploiteerde belanghebbende een pluimveebedrijf.

1.2. In zijn voor dat jaar ingediende verfijnde aangifte voor de mineralenheffingen heeft belanghebbende een verschuldigde fosfaatheffing berekend van ƒ 15.

1.3. In zijn aangifte is belanghebbende uitgegaan van een aangevoerde hoeveelheid fosfaat van 2 180 kg.

1.4. Na controle van de aangifte heeft de Inspecteur de bestreden naheffingsaanslag met dagtekening 27 januari 2003 opgelegd ten bedrage van ƒ 10 460. Omdat belanghebbende de berekende fosfaatheffing niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig had betaald, heeft de Inspecteur hem voorts een verzuimboete opgelegd van ƒ 104,60.

1.5. De naheffingsaanslag is berekend op basis van gegevens van analyseresultaten die door het voormalige Bureau Heffingen zijn ontvangen en van door dat Bureau ontvangen mestafleveringsbewijzen. Deze leiden volgens de Inspecteur tot het in aanmerking nemen van een ‘aanvoerpost’ 3 349 kg fosfaat.

1.6. Voor tien vrachten dierlijke mest zijn door loonbedrijf E.J. A afleveringsbewijzen afgegeven waarop telkens als afnemer ‘Y’ te Z is vermeld en waarvan kopieën zijn overgelegd als bijlage 6 van het verweerschrift.

2. In geschil is of de hoeveelheden mest die zijn vermeld op de onder ?1.6 bedoelde afleveringsbewijzen daadwerkelijk zijn aangevoerd op de grond van belanghebbendes bedrijf. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend.

3.1. Belanghebbende betwist de levering aan hem van tien vrachten die zijn vermeld op de afleveringsbewijzen met de bonnummers 021667, 021668, 021669, 021617, 021650, 021665, 021671, 021675, 021676 en 021677 met de stelling dat hij die bewijzen niet heeft ondertekend. Volgens hem zijn die bewijzen valselijk opgesteld en ondertekend door de mestleverancier. Daartoe voert belanghebbende onder meer aan dat op de betrokken bewij-zen een handtekening is geplaatst die afwijkt van de zijne en dat de mestleverancier heeft getracht de onregelmatigheden met betrekking tot de afleveringsbewijzen te verdoezelen door, buiten medewerking van belanghebbende, een verzoek om toepassing van de forfaitai-re, in plaats van de verfijnde, regeling in te dienen (bijlage 12 van het verweerschrift).

3.2. De handtekening die getuige A ter zitting op verzoek van het Hof heeft geplaatst, komt niet overeen met die op de tien betwiste afleveringsbewijzen.

3.3. Op de Inspecteur rust, indien, zoals hier, belanghebbende zulks gemotiveerd betwist, de last te bewijzen dat de dierlijke meststoffen tot de door hem gestelde omvang daadwerke-lijk op het bedrijf van belanghebbende zijn aangevoerd en dat die omvang het door hem gestelde fosfaatgehalte heeft.

3.4. Uit de verklaring van de getuige A komt niet onomstotelijk naar voren dat de betwiste afleveringsbewijzen niet door één of meer van zijn eigen chauffeurs ook namens de afnemer zouden zijn getekend. Deze mogelijkheid wordt door de getuige uitdrukkelijk opengelaten, waar hij verklaart, dat zijn meer ervaren chauffeurs zelf de bonnen invulden, dat belangheb-bende gewoonlijk voor ontvangst tekende maar dat hij juist in het geval van belanghebben-de niet precies meer weet wie getekend heeft.

3.5. Mede in het licht van deze verklaring van de getuige missen de afleveringsbewijzen de daaraan door de Inspecteur toegekende overtuigende kracht. Op de afleveringsbewijzen met nummers eindigend op de cijfers 67, 68, 69, 50, 65, 71, 76 en 77 is de naam van be-langhebbende gespeld zonder h. De leesbaar geschreven handtekening vertoont dezelfde foutieve spelling en geen overeenkomst met de ondertekeningen van het bezwaar en het beroepschrift. Op het afleveringsbewijs met bonnummer eindigend op 75 staat in rubriek 2 de naam van belanghebbende op dezelfde wijze gespeld en zijn de in rubriek 6 geplaatste handtekeningen van de leverancier en van de afnemer kennelijk door één en dezelfde per-soon geplaatst. Voorts kunnen, gelet op de korte tijdsspanne, de op sommige formulieren vermelde tijdstippen van laden en lossen niet kloppen.

3.6. Aan de hand van de betwiste afleveringsbewijzen is onvoldoende controleerbaar of de daarop vermelde gegevens over de aanvoer van dierlijke meststoffen op het bedrijf van belanghebbende, nu die gegevens door hem worden betwist, op waarheid berusten.

3.7. Aan dit bewijsoordeel doet niet af dat op afleveringsbewijzen uit mei en augustus 1999 waarvan kopieën zijn overgelegd als bijlage 10 van het verweerschrift, dezelfde spelling voorkomt. De aflevering van de daarop vermelde vrachten dierlijke mest aan belang-hebbende wordt door deze immers niet betwist. Ook al zijn er van leveringen van dierlijke meststoffen aan belanghebbende afleveringsbewijzen die weliswaar niet door belangheb-bende zijn ondertekend maar waarvan de inhoud door hem niet worden betwist, dan nog is de Inspecteur niet ontheven van de op hem rustende bewijslast en van het daarmee gepaarde bewijsrisico met betrekking tot de inhoudelijke juistheid van de afleveringsbewijzen die door belanghebbende wel worden betwist.

3.8. De Inspecteur is er evenmin in geslaagd anderszins aannemelijk te maken dat er door de mestleverancier, of een ander, daadwerkelijk in die mate dierlijke meststoffen op belang-hebbendes bedrijf zijn aangevoerd dat daardoor de onderhavige naheffingsaanslag en de betreffende boetebeschikking worden gerechtvaardigd.

slotsom:

Het beroep is gegrond. Tussen partijen is niet in geschil dat in dit geval de naheffingsaan-slag moet worden vernietigd.

proceskosten:

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op zijn reis en verblijfkosten voor het bijwonen van beide zit-tingen, begroot op 2×€ 36.

beslissing:

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag en de boetebeschikking;

– gelast de Staat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 37 te vergoe-den;

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 72, te vergoeden door de Staat.

Aldus gedaan te Arnhem op 24 april 2008 door mr. Den Ouden, voorzitter, mr. Kooijmans en mr. Monsma. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegen-woordigheid van mr. Snoijink als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 april 2008

Binnen zes weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal kunnen belanghebbende en de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit tegen deze mondelinge uitspraak beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20 303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van dit proces-verbaal overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid alsnog gronden voor het beroep in cassatie aan te voeren.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.