Home

Gerechtshof Arnhem, 14-05-2008, BD2377, 07/00479

Gerechtshof Arnhem, 14-05-2008, BD2377, 07/00479

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
14 mei 2008
Datum publicatie
23 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BD2377
Zaaknummer
07/00479

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Verwijzingsprocedure HR 21 september 2007, nr. 41805. Belanghebbende heeft recht op een hogere hypotheekrenteaftrek nu hij een hogere eigenwoningschuld aannemelijk heeft gemaakt.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 07/00479

U i t s p r a a k

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belangheb-bende betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.

1. De aanslag, het bezwaar en geding voor het Hof na verwijzing door de Hoge Raad

1.1. Belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.800.

1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belast-baar inkomen uit werk en woning van € 26.633.

1.3. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en beslist dat de aanslag berekend moet worden naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.938.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden be-roep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 21 september 2007,

nr. 41.805 (hierna: het arrest) het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten, en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arn-hem (verder: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtne-ming van het arrest.

1.5. De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanlei-ding van het arrest een schriftelijke conclusie ingediend. De conclusie van belangheb-bende is op 23 november 2007 ter griffie van het Hof ingekomen en op dezelfde dag doorgezonden aan de Inspecteur.

1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van

het Hof van 3 april 2008 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

2. Vaststaande feiten

Voor de feiten verwijst het Hof naar de feiten zoals die door het gerechtshof te Leeuwar-den zijn vastgesteld. Het Hof stelt daarnaast op grond van de stukken van het geding, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de ene partij gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende heeft in de jaren 1992 tot en met 1994 ten minste ƒ 12.102 uitgege-ven aan kosten van onderhoud of verbetering van de eigen woning.

2.2. In de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1995 en 1998 heeft belanghebbende een schuld van ƒ 61.837 respectievelijk ƒ 11.907 vermeld, waarvan hij de rente als persoonlijke verplichting in mindering heeft gebracht op het onzui-vere inkomen over die jaren. Tot deze schuld behoort ook een lening voor een auto.

2.3. De A-bank heeft aan het verstrekken van een lening van ƒ 37.500 in 1996 onder meer de voorwaarde verbonden dat een persoonlijke lening van ongeveer ƒ 32.400 wordt afge-lost.

2.4. Belanghebbende heeft inmiddels zijn woning verkocht en woont in een huurwoning.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. Na verwijzing is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of de rente die samenhangt met de hypothecaire geldleningen die in 1996 en 1998 door belanghebbende zijn afgesloten, hoort tot de aftrekbare kosten als bedoeld in artikel 3.120, lid 1, letter a, in verbinding met artikel 3.123 van de Wet IB 2001.

3.2. De Inspecteur verdedigt na verwijzing door de Hoge Raad dat belanghebbende weliswaar tot een bedrag van ƒ 12.102 bewijs heeft overgelegd van kosten van onder-houd en verbetering van de eigen woning over de jaren 1992 tot en met 1994, maar dat belanghebbende op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij het doen van deze uitgaven het oogmerk had om de uitgaven met geleend geld te willen financieren. Belanghebbende heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de hypotheekverhogingen in 1996 en 1998 zijn aangegaan ter uitvoering van dit oogmerk.

3.3. Belanghebbende neemt de volgende standpunten in.

3.3.1. Het verzoeken om inlichtingen op grond van artikel 47 AWR door de inspecteur zonder mogelijkheid van voorafgaande rechterlijke toetsing is niet toegestaan, omdat dit in strijd is met artikel 8, eerste lid EVRM en de uitleg die daaraan is gegeven in het arrest Sociétés Colas Est v. France, EHRM, 16 april 2002, nr. 37 971/97. Nu een dergelijke toetsing ontbreekt, had de Inspecteur belanghebbende niet om het leveren van bewijs mogen verzoeken (primair).

3.3.2. De Inspecteur heeft na het vaststellen van de aanslag zijn recht verwerkt om be-wijsmiddelen van belanghebbende te verlangen ter zake van in het verleden aangegane geldleningen die dienden ter bekostiging of verbetering of onderhoud van de eigen wo-ning (subsidiair).

3.3.3. De Inspecteur heeft in ieder geval na de voor aanslagbelastingen geldende aanslag-termijn van drie jaar het recht verwerkt om bewijs te vragen (meer subsidiair).

3.3.4. Tot een bedrag van ƒ 12.102 heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat dit uitgaven zijn ten behoeve van onderhoud of verbetering van de eigen woning en dat het oogmerk bestond dit bedrag met geleend geld te financieren en dat dit ook is gedaan door middel van de leningen waarvan de rente als persoonlijkeverplichtingenrente in de aan-gifte is verantwoord (nog meer subsidiair).

3.4. Elk van de partijen heeft verder voor haar standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak op het bezwaar-schrift en vermindering van de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.116 (primair, subsidiair en meer subsidiair) dan wel € 25.689 (nog meer subsidiair). De Inspecteur concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak op het bezwaarschrift en vermindering van de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.938.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende heeft in de onderhavige verwijzingsprocedure voor het eerst aan-gevoerd dat het stellen van vragen door de Inspecteur op grond van artikel 47 van de AWR zonder dat dat omgeven is met rechterlijke waarborgen, in strijd is met - kort ge-zegd - artikel 8 van het EVRM. Voor een dergelijke nieuwe stelling is echter, gelet op de verwijzingsopdracht in het arrest, geen plaats zodat het Hof aan belanghebbendes primai-re stelling voorbijgaat.

4.2. De door belanghebbende subsidiair en meer subsidiair ingenomen standpunten stuiten af op hetgeen door de Hoge Raad reeds is geoordeeld in het onderhavige verwij-zingsarrest omtrent de bewijslast en de verdeling daarvan.

4.3. Na verwijzing dient belanghebbende opnieuw in de gelegenheid te worden gesteld bewijs te leveren dat de volledige hypotheekverhogingen van 1996 en 1998 zijn besteed aan de eigen woning. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk aangegeven dat hij slechts tot een bedrag van ƒ 12.102 bewijs kan leveren voor aan de woning bestede onderhouds- en verbeteringskosten. De Inspecteur heeft ter zitting ver-klaard niet langer te betwisten dat bij belanghebbende op het moment dat hij de onder-houds- en verbeteringskosten maakte het oogmerk bestond om die kosten met geleend geld te financieren en dat ook daadwerkelijk een geldlening daarvoor is aangegaan. Verder is niet meer in geschil dat met de verhoging van de hypothecaire geldlening in 1996 de persoonlijke lening waarmee deze uitgaven aanvankelijk zijn gefinancierd, is afgelost. Hieruit vloeit voort dat van de hypotheekverhogingen in 1996 en 1998 een bedrag van ƒ 32.509 (= ƒ 20.407 + ƒ 12.102) is aan te merken als eigenwoningschuld, waarmee de totale eigenwoningschuld in 2001 komt op ƒ 202.509 (€ 91.895). In zoverre is het beroep gegrond.

4.4. Belanghebbende is na verwijzing opnieuw in de gelegenheid gesteld getuigen mee te brengen of op te roepen dan wel het Hof te verzoeken deze op te roepen. Belangheb-bende heeft ter zitting aangegeven geen gebruik te willen maken van getuigen.

4.5. Nu het beroep gegrond moet worden verklaard, dient het inkomen uit werk en woning overeenkomstig belanghebbendes nog meer subsidiaire standpunt te worden vastgesteld. Daarbij moeten echter de rentebedragen die samenhangen met de “oude lening” en de “boeterente” worden gecorrigeerd overeenkomstig de “memorie van gevoe-len” die de Inspecteur aan het gerechtshof te Leeuwarden heeft doen toekomen. De bere-kening wordt dan:

Oude lening (135.009 / 167.500) * € 4.049 = € 3.263

Boeterente (135.009 / 167.500) * € 1.960 = - 1.580

Notariskosten (202.509 / 235.000) * € 677 = - 583

Afsluitprovisie (202.509 / 235.000) * € 1.112 = - 958

Nieuwe lening (202.509 / 235.000) * € 1.806 = - 1.557

Eigenwoningrente € 7.941

Eigenwoningrente volgens aangifte - 9.984

Correctie op het inkomen uit werk en woning € 2.043

Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning ad € 23.277 moet daarom met € 2.043 worden verhoogd tot € 25.320.

5. Slotsom

Het beroep is gegrond.

6. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechts-bijstand vastgesteld op € 483 (0,5 punt voor het indienen van een conclusie na verwijzing en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar,

- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.320,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 483, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo. De beslissing is op de-zelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

(J.L.M. Egberts) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.