Home

Gerechtshof Arnhem, 14-05-2008, BD2383, 07-00276

Gerechtshof Arnhem, 14-05-2008, BD2383, 07-00276

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
14 mei 2008
Datum publicatie
23 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BD2383
Zaaknummer
07-00276

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Winst van rijschool terecht toegerekend aan bestuurder van informele vereniging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 07/00276

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van

de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 16 mei 2007, nummer AWB 06/5035, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P(hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding voor de Rechtbank en voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 21 februari 2003 voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd die is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 57.988 (€ 26.313,81). Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag van ƒ 598 (€ 271,36) in rekening gebracht.

1.2. Bij uitspraak van de Inspecteur van 25 september 2006 zijn de aanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3. Het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur is door de Rechtbank bij uitspraak van 16 mei 2007 ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

Tot de stukken van het geding behoren het beroepschrift van belanghebbende in hoger beroep en het verweerschrift van de Inspecteur in hoger beroep alsmede de op 21 maart 2008 bij het Hof ingeko-men nadere stukken van belanghebbende .

1.5. Bij brief ingekomen bij het Hof op 1 oktober 2007 heeft de Inspecteur het Hof bericht dat belanghebbende op 29 augustus 2007 failliet is verklaard en dat tot curator is benoemd A te Q. De Inspecteur heeft het Hof verzocht de procedure te schorsen teneinde de curator op te kunnen roepen tot overneming van het geding.

1.6. Het Hof is aan dit verzoek tegemoetgekomen en heeft de Inspecteur een termijn van vier weken gegund om voornoemde curator op te roepen. De Inspecteur heeft de curator vervolgens op 8 oktober 2007 opgeroepen met het verzoek om binnen 6 weken te reageren. Bij schrijven van 5 december 2007 heeft de griffier van het Hof de Inspecteur bericht dat het uitblijven van enige reactie van de curator meebrengt dat de procedure buiten bezwaar van de boedel kan worden voort-gezet (art. 27, tweede lid, van de Faillissementswet).

1.7. Bij het onderzoek ter zitting in hoger beroep op 2 april 2008 is verschenen de Inspecteur. Belanghebbende is, met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.

1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

2.1. Voor de feiten verwijst het Hof naar hetgeen de Rechtbank in haar onder 1.3. vermelde uitspraak onder 2. heeft vastgesteld met betrekking tot de onder de naam B gedreven autorijschool en de bevindingen van het bij deze onderneming ingestelde boekenonderzoek die zijn neergelegd in het rapport van 17 augustus 2006.

2.2. Voor zover in hoger beroep van belang voegt het Hof hieraan nog de volgende feiten toe:

2.3. Tussen partijen is niet in geschil dat met betrekking tot de activiteiten van de rijschool sprake is van een onderneming.

2.4. Naar aanleiding van onder meer de brief van 25 augustus 2005 van de Inspecteur (bijlage 23 bij het verweerschrift in eerste aanleg) waarin deze belanghebbende waarschuwt voor de gevolgen van het niet voldoen aan zijn administratieverplichtingen heeft belanghebbende bij faxbericht van 3 september (bijlage 24 bij het verweerschrift in eerste aanleg) K en L van het Ministerie van Financi-en bericht dat B niet een gewone rijschool is maar een (onderdeel van een) kerkgenootschap, dat daarom door de Kamer van Koophandel uit het handelsregister is verwijderd en - naar de mening van belanghebbende - mede daarom door de Inspecteur herhaaldelijk aIs vrijgestelde onderneming is aangemerkt. Daarbij heeft belanghebbende onder meer een brief van 11 november 1998 van de Kamer van Koophandel regio Zwolle overgelegd waaruit blijkt dat is besloten om de registratie van B in het handelsregister met ingang van die datum te beëindigen. Een afschrift van deze fax is ook naar de Inspecteur gezonden.

2.5. In reactie daarop heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 23 september 2005 verzocht om inzage van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, de statuten van de vereniging over de jaren 2001 tot en met 2004, de op die periode betrekking hebben-de ledenlijsten, de vergaderverslagen van de oprichting en de algemene ledenvergaderingen, de jaarverslagen waaronder het financieel jaarverslag en de volledige administratie.

2.6. In zijn (als bijlage 28 bij het verweerschrift in eerste aanleg overgelegde) brief van 9 oktober 2005 aan K en L van het Ministerie van Financiën met afschrift aan de Inspecteur, schrijft belang-hebbende onder meer:”

“U bent op een buitengewoon ergerlijke manier weer naar de bekende weg aan het vragen. Zoals U weet zijn na de uitschrijving op 11 november 98, op 24-12-1998 statuten opgemaakt. Deze zijn samen met het u bekende inlichtingenformulier van 17-12-1999 naar u gezonden. (…)

(…)

De authentieke acte waar u naar vraagt is met het u eveneens bekende formulier van 1 oktober 2001 samen met de ledenlijst meegezonden, wat u dus kennelijk ook liet verdwijnen. Na die datum hebt u waarschijnlijk geen statutenwijzigingen meer ontvangen, daarom gaan de nieuwste hierbij. Zoals u ziet wijken die in essentie niet af van de eerste.”

(…)

X”

2.7. Bij voornoemde brief van 9 oktober 2005 heeft belanghebbende uitsluitend ongedateerde statuten van B alsmede een op 9 maart 2001 gedateerd uittreksel van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Gelderland overgelegd. Hieruit blijkt dat B op 1 oktober 1995 is opgericht als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid. Voor zover te dezen van belang, luiden ge-noemde statuten als volgt:

” Artikel 1

B heeft beperkte rechtsbevoegdheid, is een vereniging naar bijbels recht, gevestigd te R en werd opgericht op 1 oktober 1995.

Artikel 2

1. B is een onderdeel van het kerkgenootschap C hetwelk tevens haar hoofdbestuur vormt. Bei-de rechtspersonen ontlenen hun rechtsvorm aan artikel 2 boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2. (…)

Artikel 3

1. B bevordert de eigenschap gerechtigheid, het algemeen welzijn, sociale, maatschappelijke, technische, nautische en geestelijke vaardigheden, alsmede de verkeersveiligheid en vaar-digheid, zowel te land als maritiem, in al haar aspecten, onder andere door scholing, trai-ning en/of permanente educatie, zulks in de ruimste zin des woords.

2. (…)

3. (…)

Artikel 4

1. Zolang de omvang van de werkzaamheden dat rechtvaardigt is het dagelijks bestuur in han-den van één bestuurder, ook coördinator of voorzitter genoemd, zij/hij is bevoegd B in en buiten rechte te verbinden en dit statuut te wijzigen. …

2. (…)”

2.8. Blijkens het onder 2.7. genoemde uittreksel van 9 maart 2001 is B op 1 oktober 1995 opgericht en heeft op 6 februari 2001 een (tot dan toe) laatste statutenwijziging plaatsgevonden. In het uittreksel wordt B aangemerkt als een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid en wordt belanghebbende, X, als alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van de vereniging aangemerkt. De vertegenwoordigingsbevoegdheid van belanghebbende is op 24 december 1998 ingegaan.

2.9. Met dagtekening 30 december 2006 is aan B tot behoud van rechten een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2001 opgelegd.

2.10. In hoger beroep stelt belanghebbende in zijn nader stuk van 21 maart 2008 dat hij de jaar-verslagen en de ledenlijsten van B nog maar eens bij de balie (van de Belastingdienst) heeft afgegeven. Daarbij heeft hij een afschrift van een ontvangstbewijs van de Belastingdienst Randme-ren/Zwolle d.d. 16 augustus 2007 overgelegd, waarop staat vermeld: “Jaarverslagen belasting leden lijsten B, sofi-nummer nvt, aanslagnummer nvt, jaar 2007”.

2.11. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur de betreffende stukken overgelegd aan het Hof. De stukken bestaan uit drie verslagen, tevens ledenlijsten genoemd, van het openbare gedeelte van drie algemene ledenvergaderingen, gedateerd op 3 oktober 2002, op 1 oktober 2003 en op 3 oktober 2004. Het totaal beslaat één A4 bladzijde en omvat drie maal de volgende tekst:

“Geconstateerd wordt: dat het wettelijk vereiste aantal leden voor een vereniging naar zowel Nederlands en schriftuurlijk recht aanwezig is; dat, gezien de acties van politiek en ambtena-rij jegens B en haar belanghebbenden, haar werkzaamheden nog bestaansgrond

hebben; dat het vereiste aantal leden te kennen geeft om die reden hun lidmaatschap te willen prolongeren; dat er geen serieuze opmerkingen of klachten voorliggen; dat niet is of zal wor-den gehandeld in strijd met de statuten.

Sluiting van het niet vertrouwelijke deel.”

De tekst is telkens ondertekend door lid X en lid D, zijnde belanghebbende en zijn dochter.

2.12. Desgevraagd heeft de Inspecteur ter zitting van het Hof verklaard dat er van zijn kant - anders dan belanghebbende in hoger beroep betoogt - geen sprake van is dat hij de rechtspersoon-lijkheid van B (inmiddels) heeft erkend.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of

1) B in het onderhavige jaar als een bestaande rechtspersoon kan worden aangemerkt; en zo ja, of

2) de Inspecteur terecht de door die rechtspersoon behaalde winst uit onderneming bij belanghebbende in aanmerking heeft genomen als belastbaar inkomen uit werk en woning;

3) het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende terecht is gecorrigeerd met ƒ 20.000 (€ 9.075);

4) de Inspecteur terecht het door belanghebbende in zijn aangifte opgevoerde resultaat uit overige werkzaamheden van negatief ƒ 27.312 (€ 12.392) met datzelfde bedrag heeft gecorrigeerd;

5) belanghebbende erop mocht vertrouwen dat de Inspecteur de winst niet zou belasten.

3.2. De Inspecteur beantwoordt de eerste en vijfde vraag ontkennend en de tweede, derde en vierde vraag bevestigend.

3.3. Belanghebbende beantwoordt de eerste en vijfde vraag bevestigend en de tweede, derde en vierde vraag ontkennend. Hij is voorts van mening dat de door B met de rijschool behaalde winst moet worden vrijgesteld aangezien deze vereniging een onderdeel uitmaakt van een kerk-genootschap en - zo begrijpt het Hof belanghebbende - bij hem in ieder geval op grond van de onder 2.16 en 2.17 van de uitspraak van de Rechtbank genoemde brief van 9 oktober 2001 met bijlage en de onder 2.20 van die uitspraak genoemde Hofuitspraak van 11 februari 2004, nummer 02/3277 het vertrouwen is gewekt dat over de winst uit onderneming ook door hem (persoonlijk) geen inkomstenbelasting verschuldigd zou zijn.

3.4. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.5. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen de Inspecteur ter zitting naar voren is gebracht en is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.6. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een die is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 10.676 (€ 4.844,55).

3.7. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Geschilpunt 1: kan B in het onderhavige jaar als een bestaande rechtspersoon kan worden aangemerkt.

4.1. Uit het onder 2.7. genoemde uittreksel van 9 maart 2001 blijkt dat B een vereniging is met beperkte rechtsbevoegdheid en dat deze vereniging weer opnieuw in het handelsregister is ingeschreven nadat de inschrijving blijkens de onder 2.4 genoemde brief d.d. 11 november 1998 van de Kamer van Koophandel was beëindigd. Het Hof leidt daaruit af dat ten aanzien van B moet worden gesproken van een zogenoemde informele vereniging waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Ook een niet bij notariële akte tot stand gekomen vereniging kan echter rechtspersoonlijkheid bezitten, mits sprake is van een zelfstandig georganiseerd li-chaam dat deelneemt aan het rechtsverkeer. Uit voornoemde brief van 11 november 1998 van de Kamer van Koophandel waarbij de registratie van B in het handelsregister ongedaan werd ge-maakt nadat de Economische Controle Dienst had vastgesteld dat sprake was van een (onderdeel van een) kerkgenootschap, leidt het Hof af dat B door het opstellen van de (nieuwe) statuten van 24 december 1998 bij de hernieuwde inschrijving niet meer is aan te merken als een kerkgenoot-schap maar als een rechtspersoon die zelfstandig kan deelnemen aan het handels/economisch verkeer.

4.2. De oprichting van een vereniging geschiedt bij meerzijdige rechtshandeling. Dit brengt mee dat ten minste twee (natuurlijke en/of rechts-) personen, veelal leden, bij de oprichting van de vereniging betrokken zijn geweest. Uit het feit dat B op 1 oktober 1995 is opgericht leidt het Hof af dat deze vereniging ten tijde van de oprichting ten minste twee leden telde. Het bestaan van een vereniging wordt niet aangetast door het wegvallen van de oprichters en/of leden. Wel is in Boek 2, titel 1, artikel 19 eerste lid, onderdeel d, ook met betrekking tot een vereniging be-paald dat een rechtspersoon wordt ontbonden door het geheel ontbreken van leden. In het onder-havige geval is met betrekking tot het onderhavige jaar in ieder geval sprake van één lid, te weten belanghebbende. De omstandigheid dat belanghebbendes dochter D het openbare gedeelte van de verslagen van de algemene ledenvergaderingen over de jaren 2002 tot en met 2004 als lid onder-tekende, brengt niet zonder meer mee dat B - ook in het onderhavige jaar 2001 - meer dan één lid telde doch wel dat ervan moet worden uitgegaan dat B in dat jaar als rechtspersoon (met beperkte bevoegdheid) niet heeft opgehouden te bestaan.

Geschilpunt 2: heeft de Inspecteur terecht de door die rechtspersoon behaalde winst uit onder-neming bij belanghebbende in aanmerking heeft genomen als belastbaar inkomen uit werk en woning.

4.3. Anders dan belanghebbende kennelijk meent brengt het enkele bestaan van een rechts-persoonlijkheid bezittende vereniging niet mee dat de resultaten die behaald zijn met de activitei-ten van de autorijschool voor de vereniging winst uit onderneming vormen en daarmee niet aan hem kunnen worden toegerekend. Uit de door belanghebbende overgelegde statuten en de her-nieuwde inschrijving in het handelsregister komt onmiskenbaar naar voren dat belanghebbende als enig en zelfstandig bevoegd bestuurder B in en buiten rechte kon verbinden, de statuten kon wijzigen en derhalve ook vrijelijk over het vermogen, de inkomsten en de (eventuele) bankreke-ning van B kon beschikken als waren deze zijn eigen vermogen, zijn eigen inkomsten en zijn eigen bankrekening.

4.4. Voor de beantwoording van de vraag of inkomen en vermogen van een rechtspersoon voor de heffing van de inkomstenbelasting aan de bestuurder moeten worden toegerekend ziet het Hof geen enkel verschil tussen de onderhavige situatie waarin belanghebbende als bestuurder van de onderhavige vereniging optreedt en de situatie waarin een natuurlijk persoon als enig bestuur-der van een stichting een volledige beschikkingsbevoegdheid toekomt. Uit onder meer de arresten van de Hoge Raad van 30 oktober 1985, nr. 22 715, BNB 1986/16 en 17 juni 1987, nr. 24 669, BNB 1987/247 leidt het Hof af dat de inkomsten en het vermogen van een stichting als inkom-sten en vermogen van een bestuurder dienen te worden behandeld indien deze bestuurder als enige, met uitsluiting van anderen, zonder (enige) beperking over de inkomsten en het vermogen van een stichting kan beschikken. In de onderhavige situatie is dit niet anders. Belanghebbende heeft ondanks herhaalde verzoeken van de Inspecteur om meer openheid van zaken te geven, niets aangevoerd waaruit zou blijken dat hij in zijn beschikkingsbevoegdheid zou zijn beperkt of aan bepaalde - door anderen gestelde - regels of voorwaarden was gebonden of als enig bestuur-der was onderworpen aan enig toezicht. Met name blijkt zulks niet uit de door hem zelf opgestel-de statuten.

4.5. Nu belanghebbende binnen het kader van de door hem - als voor het onderhavige jaar geldende - overgelegde statuten zonder enige beperking kan beschikken over de bij B aanwezige winst en vermogensbestanddelen, derhalve aan zichzelf elk gewenst bedrag kan uitkeren, heeft de Inspecteur de resultaten van de door B gedreven autorijschool terecht bij belanghebbende als door hemzelf gemaakte als winst in de inkomstenbelasting betrokken.

De geschilpunten onder 3 tot en met 5

4.6. Voor de beantwoording van deze geschilpunten verwijst het Hof naar hetgeen de Recht-bank in haar uitspraak van 16 mei 2007 onder 4, (a) en (b) met betrekking tot deze geschilpunten heeft overwogen. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank dienaangaande op juiste gronden een juiste beslissing genomen. In hoger beroep zijn voorts van de zijde van belangheb-bende geen inlichtingen of andere gegevens ontvangen op grond waarvan het Hof aanleiding ziet om artikel 27e van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen alsnog buiten toepassing te laten of de door de Inspecteur gemaakte theoretische winstberekening naar beneden bij te stellen. Van de noodzaak daartoe is ook anderszins niet gebleken.

4.7. Het hoger beroep is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan te Arnhem op 14 mei 2008 door mr. M.C.M. de Kroon, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. J.W. Zwemmer, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.

De griffier; De voorzitter;

(A.W.M. van der Waerden) (M.C.M. de Kroon)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 mei 2008

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.