Home

Gerechtshof Arnhem, 18-06-2008, BD9732, 07-00073

Gerechtshof Arnhem, 18-06-2008, BD9732, 07-00073

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 juni 2008
Datum publicatie
8 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BD9732
Zaaknummer
07-00073

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Bewijs dat kasopnames door directeur-grootaandeelhouder loon vormen ontbreekt.

Uitspraak

uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 07/00073

tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 8 januari 2007, nummer 06/677, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd die is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 162.228.

1.2. Bij uitspraak van de Inspecteur van 21 november 2005 is het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3. Het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur is door de Rechtbank ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Bij het onderzoek ter zitting op 8 mei 2008 te Arnhem zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

Het Hof verwijst voor de feiten naar hetgeen in de uitspraak van de Rechtbank als zodanig is opgenomen. Ter samenvatting daarvan en in aanvulling daarop stelt het Hof nog het volgende vast.

2.1. Belanghebbende was directeur en grootaandeelhouder van A BV (hierna: de BV). De BV is op 21 mei 2003 failliet verklaard. Belanghebbende bezat ongeveer 43% van de aandelen van A BV. De overige aandelen waren in het bezit van B BV (circa 29%) en de naar het recht van de Britse Maagdeneilanden opgerichte C Inc. (circa 29 %). Eigenaar van laatstgenoemde Inc. was de heer D, volgens het rapport van het boekenonderzoek dat werd ingesteld bij de BV een belangrijke afnemer van de BV.

2.2. Bij een boekenonderzoek dat is ingesteld bij de BV is onder meer gebleken dat belanghebbende in 2002 tot een bedrag van € 64.879 kasopnames heeft gedaan welk bedrag in de administratie van de BV is verantwoord onder “inkomende vrachtkosten”. Voorts is tijdens het onderzoek gebleken dat belanghebbende in 2002, door middel van verrekening in rekening courant, een autokostenvergoeding heeft genoten van € 50.022.

2.3. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.327. De (primitieve) aanslag is opgelegd conform de door belanghebbende gedane aangifte. De Inspecteur heeft naar aanleiding van de in het rapport van het eerdergenoemde boekenonderzoek genoemde bevindingen de aldaar genoemde bedragen aangemerkt als loon uit dienstbetrekking van belanghebbende bij de BV en de omstreden navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 162.228 dat als volgt is berekend:

Belastbaar inkomen volgens aangifte € 47.327

Meer loon: kasopnames € 64.879

Meer loon: kostenvergoeding € 50.022

Nader vastgesteld belastbaar inkomen € 162.228

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. Partijen houdt nog verdeeld, of de Inspecteur terecht de autokostenvergoeding en de kasopnames tot het loon heeft gerekend.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.3. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de navorderingsaanslag.

3.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

De bewijslast

4.1. Nu in het onderhavige geval sprake is van een navorderingsaanslag rust in beginsel op de Inspecteur de last te bewijzen dat de aanvankelijk aan belanghebbende opgelegde aanslag te laag is geweest.

4.2. Op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) is een ieder verplicht desgevraagd aan de Inspecteur de gegevens en inlichtingen te verschaffen en bescheiden over te leggen die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.

4.3. Indien niet volledig is voldaan aan de verplichting tot inlichtingenverstrekking verklaart het Hof ingevolge artikel 27j, derde lid, juncto artikel 27e van de AWR het hoger beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (de zogenoemde omkering van de bewijslast).

4.4. De Inspecteur stelt dat uit de brief van de Belastingdienst aan belanghebbende van 27 september 2005 blijkt dat niet is voldaan aan de verplichting tot inlichtingenverstrekking.

Genoemde brief van 27 september 2005, die tot de stukken behoort, vermeldt - voor zover hier van belang - dat in een brief van de Belastingdienst van 10 maart 2005 is geconcludeerd dat belanghebbende niet binnen de gestelde termijnen gevraagde informatie verstrekte.

4.5. De genoemde brief van 10 maart 2005 behoort niet tot de stukken. Ook anderszins is het Hof niet gebleken dat inderdaad aan belanghebbende gegevens en inlichtingen zijn gevraagd die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Voor zover gegevens en inlichtingen zijn gevraagd is voorts onduidelijk welke vragen daarbij zijn gesteld aan belanghebbende en of de gestelde vragen de belastingheffing te zijnen aanzien betroffen, als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR danwel dat gegevens en inlichtingen zijn gevraagd die van belang waren voor de belastingheffing ten aanzien van de BV.

4.6. Gezien het voorgaande is niet gebleken dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichting tot inlichtingenverstrekking als bedoeld in artikel 47 van de AWR, zodat omkering van de bewijslast niet aan de orde is.

Kilometervergoedingen

4.7. Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten (artikel 10 Wet op de loonbelasting 1964, hierna: Wet LB). Kostenvergoedingen betaald door de werkgever aan de werknemer behoren tot het loon tenzij sprake is van één van de vergoedingen of verstrekkingen als bedoeld in artikel 11 van de Wet LB die niet tot het loon behoren. De Inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat de betaalde kilometervergoedingen tot het loon moeten worden gerekend. Alsdan rust op belanghebbende de last aannemelijk te maken dat de in 2002 betaalde kilometervergoedingen als vrije vergoedingen kunnen worden aangemerkt.

4.8. De vergoedingen betreffen blijkens de stukken autokosten gemaakt in de jaren 1999 tot en met 2002. Voor zover deze vergoeding betrekking heeft op kosten die niet zijn gemaakt in het onderhavige jaar kan deze reeds daarom niet worden aangemerkt als een vrije vergoeding. Gesteld noch gebleken is dat en in hoeverre belanghebbende recht had op de autokostenvergoeding. Evenmin is gebleken dat de BV de gestelde kosten naar algemeen geldende maatschappelijke opvattingen alsnog voor haar rekening moest nemen. De door belanghebbende ontvangen vergoeding achteraf is zozeer ongebruikelijk, temeer nu belanghebbende op geen enkele wijze inzicht kan verschaffen in de aard en omvang van de kosten, dat geen sprake is van een vrije vergoeding. Voor zover de verrekening een vergoeding betreft voor autokosten die zijn gemaakt in het onderhavige jaar zijn de autokosten niet geadministreerd en heeft belanghebbende ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat en in hoeverre hij kosten heeft gemaakt die voor een onbelaste vergoeding in aanmerking komen.

4.9. Gezien het voorgaande heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het onbelaste kostenvergoedingen betreft en heeft de Inspecteur de vergoedingen terecht als belastbare inkomsten uit werk en woning aangemerkt.

Kasopnames

4.10. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hij de hier bedoelde gelden onder zich heeft gekregen om namens zijn werkgeefster kosten te voldoen die verband hielden met invoer uit Afrika. De daadwerkelijke betaling van de kosten blijkt uit de stukken die zich in de administratie van de BV bevinden. Belanghebbende heeft, tijdens de faillissementsperiode aan de curator, en daarna aan de Inspecteur de stukken ter controle van zijn bewering aangeboden. De Inspecteur heeft niettemin de door middel van kasopnames opgenomen bedragen in aanmerking genomen als loon van belanghebbende.

4.11. De bewijslast dat de hier bedoelde, per kas opgenomen, gelden tot het loon van belanghebbende behoren, rust op de Inspecteur.

4.12. Het enkele feit dat de BV, naar de Inspecteur stelt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kasopnames zijn besteed aan inkomende vrachtkosten, heeft niet tot gevolg dat de opgenomen bedragen als loon uit dienstbetrekking van belanghebbende moeten worden aangemerkt. Dat belanghebbende de gelden onder zich heeft gehad als intermediair, is op zichzelf bezien onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen. De eventuele bewijsnood van de BV sluit immers niet uit dat de kosten daadwerkelijk door belanghebbende namens de BV zijn gemaakt. Naar het oordeel van het Hof maakt de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk dat belanghebbende de opgenomen gelden aan het vermogen van de BV heeft onttrokken. Het Hof wijst het standpunt dat die gelden als loon van belanghebbende uit diens dienstbetrekking tot de BV moeten worden aangemerkt om die reden af.

4.13. Nu de Inspecteur niet heeft voldaan aan zijn bewijslast passeert het Hof het aanbod van belanghebbende om alsnog te bewijzen dat sprake is geweest van gemaakte kosten.

5. Slotsom

Bij de uitspraak van de Rechtbank is het beroep ten onrechte ongegrond verklaard. De uitspraak van de Inspecteur kan niet in stand blijven. De navorderingsaanslag moet worden verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 162.228 -/- € 64.879 =) € 97.349.

6. Kosten

De proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht voor het beroep te berekenen op [1 x € 322 x 1=] € 322 en voor het hoger beroep op [1 x € 322 x 1=] € 322 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 28 aan reis en verblijfkosten.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.349;

- gelast de Staat aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht van € 37 bij de Rechtbank en € 105 bij het Hof te vergoeden;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 672, te vergoeden door de Staat.

Aldus gedaan te Arnhem op 18 juni 2008 door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(A.W.M. van der Waerden) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 juli 2008

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.