Home

Gerechtshof Arnhem, 16-07-2008, ECLI:NL:GHARN:2008:BW2010 BD9743, 02-03358

Gerechtshof Arnhem, 16-07-2008, ECLI:NL:GHARN:2008:BW2010 BD9743, 02-03358

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
16 juli 2008
Datum publicatie
8 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BD9743
Zaaknummer
02-03358

Inhoudsindicatie

Nazorgheffing

stortplaatsen. Ambtshalve verleende vermindering van de voorlopige aanslag nazorgheffing van het desbetreffende heffingsjaar valt onder de werking van de artikelen 6:18 en 6:19 Awb.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 02/03358

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : Stortplaats X BV

te : Z

verweerder : De inspecteur der provinciale belastingen van de Provincie Gelderland (hierna: de Inspecteur)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : voorlopige aanslag nazorgheffing stortplaatsen Gelderland 2000

nummer : 06/001

mondelinge behandeling : op 1 december 2005 en op 2 juli 2008 te Arnhem

waarbij verschenen : op 1 december 2005 de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur

gronden:

1. De voorlopige aanslag nazorgheffing stortplaatsen 2000, die op basis van de Verordening nazorgheffing stortplaatsen Gelderland 1999 (hierna: de Verordening) met dagtekening 1 maart 2000 aan belanghebbende is opgelegd, is als volgt berekend:

- basisbedrag, afgeleid uit doelvermogen ƒ 8.467.031

- opslag voor inventarisatie en monitoring ƒ 62.000

__________

totaal ƒ 8.529.031.

2. De voorlopige aanslag is betaalbaar gesteld in 5 termijnen:

- 1 april 2000 ƒ 1.689.011

- 1 april 2001 ƒ 1.659.552

- 1 april 2002 ƒ 1.692.742

- 1 april 2003 ƒ 1.726.597

- 1 april 2004 ƒ 1.761.129

__________

totaal ƒ 8.529.031.

3. Tegen de voorlopige aanslag is door belanghebbende bij brief van 3 april 2000 bezwaar aangetekend. Lopende het bezwaar is met dagtekening 1 juli 2001 aan belanghebbende een voorlopige aanslag nazorgheffing stortplaatsen 2001 opgelegd tot een totaalbedrag van ƒ 628.946. Op het betreffende aanslagbiljet is bekendgemaakt dat tegelijk met het opleggen van de voorlopige aanslag 2001 de tweede tot en met de laatste termijn van de voorlopige aanslag 2000 ambtshalve op ƒ 0 zijn gesteld.

4. Bij de uitspraak op bezwaar, gedagtekend 2 juli 2002, is de voorlopige aanslag - naar het Hof verstaat: zoals deze inmiddels ambtshalve is verminderd tot ƒ 1.689.011 - gehandhaafd. Het bezwaar is ongegrond verklaard.

5. Belanghebbende heeft bij brief van 21 augustus 2002 beroep aangetekend tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar.

6. Een van belanghebbendes grieven is dat het doelvermogen , waaruit het onder 1 vermelde basisbedrag is afgeleid, niet rechtsgeldig en tot een onjuist bedrag is vastgesteld. De vaststelling door Provinciale Staten de dato 24 maart 1999 op ƒ 9.741.038 berust, aldus belanghebbende, niet op een door de Wet milieubeheer of de Verordening aan Provinciale Staten toegekende bevoegdheid. Ten tijde van de vaststelling van de onderhavige voorlopige aanslag was er nog geen goedgekeurd nazorgplan met een berekening van het doelvermogen.

7. Eerst de derde versie van 10 januari 2005 van het door belanghebbende ingediende nazorgplan is de dato 26 april 2005 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. In dit nazorgplan is het doelvermogen berekend op € 514.138.

8. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting op 1 december 2005 op de voet van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Hierna zijn van partijen inlichtingen ingewonnen. Partijen zijn vervolgens met elkaar in onderhandeling getreden met de bedoeling gezamenlijk tot een oplossing voor het onderhavige geschil te komen.

9. Naar aanleiding van de uitnodiging voor de zitting van 2 juli 2008 is door partijen nadere informatie verstrekt over de stand van zaken van de tussen hen lopende onderhandelingen. Deze informatie houdt, zakelijk weergegeven in, dat tussen partijen in december 2007 overeenstemming is bereikt over de omvang van het doelvermogen per peildatum 1 januari 2007 en daarmee ook over de hoogte van de nog op te leggen definitieve aanslag in de nazorgheffing stortplaatsen. De definitieve aanslag kan eerst worden vastgesteld na geslotenverklaring van de stortplaats X. Het verzoek hiertoe is door belanghebbende gedaan de dato 13 april 2006. De behandeling van het verzoek is nog niet afgerond.

10. Het doelvermogen bedraagt blijkens de door partijen verstrekte informatie per peildatum 1 januari 2007 € 1.017.054. Dit bedrag zal ter berekening van de definitieve aanslag op de voet van artikel 6 van de Verordening (zoals deze luidt per 1 januari 2006) worden verhoogd met 2 percent inflatiecorrectie op jaarbasis, te rekenen vanaf 1 januari 2007 tot aan de sluitingsdatum. De opgelegde voorlopige aanslagen nazorgheffing stortplaatsen voor de jaren 2000, 2001, 2002, 2003 en 2004, zullen met de definitieve aanslag worden verrekend. Tot hun verrekening met de definitieve aanslag blijven de genoemde voorlopige aanslagen volgens de tussen partijen gemaakte afspraken buiten invordering.

11. Ter zitting van 2 juli 2008 hebben partijen verklaard dat de gesloten-verklaring van de stortplaats X, gerekend naar de huidige stand van zaken en de complexiteit van de procedure die met de behandeling van het daartoe strekkende verzoek is gemoeid, tegen het einde van 2008 wordt verwacht. Partijen verzoeken het Hof de behandeling van de zaak aan te houden totdat de definitieve aanslag is opgelegd en de voorlopige aanslagen daarmee zijn verrekend.

12. Belanghebbende neemt hierbij, met een beroep op het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, het standpunt in dat de onderhavige procedure mede betrekking heeft op de voorlopige aanslagen voor de jaren 2001 tot en met 2004. De Inspecteur bestrijdt dit standpunt. Hij stelt zich op het standpunt dat de werking van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb niet zo ruim is dat de voorlopige aanslagen voor de jaren 2001 tot en met 2004, waartegen afzonderlijk bezwaar en beroep open staat, daaronder vallen.

13. Het Hof verwerpt het onderhavige standpunt van belanghebbende. Onder de werking van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb valt wel de ambtshalve verleende vermindering van de voorlopige aanslag nazorgheffing stortplaatsen 2000 die is bekend gemaakt op hetzelfde aanslagbiljet als de voorlopige aanslag nazorgheffing stortplaatsen 2001. Met inachtneming daarvan strekt de uitspraak op bezwaar waartegen het onderhavige beroep is gericht, tot handhaving van de voorlopige aanslag op een bedrag van

ƒ 1.689.011, te weten het bedrag van de onder 2 genoemde eerste termijn. De voorlopige aanslagen voor de jaren 2001 tot en met 2004 kunnen naar het oordeel van het Hof niet worden aangemerkt als wijzigingen van de voor 2000 vastgestelde voorlopige aanslag. Dit wordt bevestigd door de onder 10 genoemde afspraak die partijen hebben gemaakt over de verrekening van de voorlopige aanslagen met de definitieve aanslag. Elk van de voorlopige aanslagen voor de jaren 2000 tot en met 2004 zal met de definitieve aanslag worden verrekend. Hieruit volgt dat de voorlopige aanslagen voor de onderscheiden jaren ook in de visie van partijen afzonderlijke besluiten vormen. Zij zijn derhalve niet aan te merken als wijzigingen van een besluit in de zin van artikel 6:18, eerste lid, van de Awb.

14. Ter zitting heeft belanghebbende nadrukkelijk verklaard dat de onderhavige voorlopige aanslag nazorgheffing stortplaatsen 2000, nadat deze ambtshalve is verminderd tot ƒ 1.689.011, in het licht van de tussen partijen gemaakte afspraken niet verder behoeft te worden verlaagd. Het belang bij aanhouding van de zaak tot na de vaststelling van de definitieve aanslag en verrekening van de voorlopige aanslagen is uitsluitend gelegen in de extra rechtszekerheid die hieraan in de visie van belanghebbende kan worden ontleend. De hoogte van de onderhavige voorlopige aanslag is evenwel niet langer in geschil.

15. Op grond van het voorgaande is het Hof van oordeel dat er geen steekhoudende argumenten zijn om de zaak nog langer aan te houden. Het Hof kan de zaak afdoen.

proceskosten:

De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van 2 juli 2008 te kennen gegeven dat hij overeenkomstig een met de wederpartij gemaakte afspraak niet verzoekt om vergoeding van de proceskosten.

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 16 juli 2008 door mr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. M.C.M. de Kroon, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 juli 2008

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.