Home

Gerechtshof Arnhem, 04-07-2008, BD9749, 07/00248

Gerechtshof Arnhem, 04-07-2008, BD9749, 07/00248

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
4 juli 2008
Datum publicatie
8 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BD9749
Zaaknummer
07/00248

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Kosten van bewindvoering vormen geen uitgaven wegens ziekte. Van discriminatoire wetgeving is geen sprake.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 07/00248

eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 12 april 2007, nummer AWB 06/5517, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

Ontstaan en loop van het geding

Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.732.

Bij uitspraak van de Inspecteur van 2 oktober 2006 is het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

Het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur is door de Rechtbank bij uitspraak van 12 april 2007, nummer AWB 06/5517, ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Tot de stukken van het geding behoren het beroepschrift van belanghebbende en het verweerschrift van de Inspecteur met de in die stukken genoemde bijlagen.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 16 mei 2008 te Arnhem. Namens belanghebbende is verschenen zijn bewindvoerder. Ook de Inspecteur is verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

Vaststaande feiten

Belanghebbende is geboren op 17 maart 1981 en geniet een zogenoemde Wajong-uitkering. Hij functioneert qua niveau op de grens van zwakbegaafdheid en een licht verstandelijke handicap, als gevolg waarvan hij in het dagelijks functioneren ondersteuning nodig heeft.

Bij beschikking van 28 april 2003 heeft de kantonrechter A (die in dezen als gemachtigde optreedt) van notariskantoor B benoemd tot bewindvoerder over het vermogen van belanghebbende.

De bewindvoerder heeft namens belanghebbende voor het jaar 2004 aangifte in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.736. In dit bedrag is verwerkt een bedrag van € 2.254 aan kosten van bewindvoering als uitgaven wegens ziekte.

De Inspecteur heeft laatstgenoemd bedrag niet in aftrek toegelaten en het desbetreffende inkomen mede onder toepassing overigens van een niet in geschil zijnde correctie vastgesteld op het bedrag van € 10.732.

Geschil, standpunten en conclusies van partijen

Tussen partijen is in geschil of de kosten van bewindvoering als buitengewone uitgaven wegens ziekte op het inkomen uit werk en woning in mindering kunnen worden gebracht.

Belanghebbende erkent in hoger beroep dat naar de letter van de Wet genomen kosten van bewindvoering zoals waarvan in dezen sprake is, niet tot de uitgaven wegens ziekte gerekend kunnen worden, maar is van mening dat op grond van het gelijkheidsbeginsel die kosten niettemin wel tot de uitgaven wegens ziekte moeten worden gerekend en mitsdien als buitengewone uitgaven moeten worden beschouwd.

De Inspecteur is van mening dat de onderhavige kosten niet, ook niet via toepassing van het gelijkheidsbeginsel, als buitengewone uitgaven wegens ziekte kunnen worden aangemerkt.

Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de aanslag te verminderen tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.478 (€ 10.732 minus € 2.254). De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de

Rechtbank.

Beoordeling van het geschil

4.1. Het Hof begrijpt het betoog van belanghebbende aldus dat hij van mening is dat het niet aanmerken van de onderhavige kosten als buitengewone uitgaven in het onderhavige geval leidt tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van gelijke gevallen, en daardoor strijd oplevert met het bepaalde in artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM.

4.2. Bij de beoordeling van dit betoog moet worden vooropgesteld dat artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM in verbinding met artikel 1 van het Eerste Protocol bij dat verdrag niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verbieden, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Daarbij verdient opmerking dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van de bedoelde verdragsbepalingen als gelijk moeten worden beschouwd, en in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen. Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is.

4.3. De strekking van artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is om die kosten die in direct verband staan met ziekte en/of invaliditeit en waaraan de belastingplichtige zich op grond van medische noodzaak redelijkerwijs niet kan onttrekken, te rekenen tot de buitengewone uitgaven. De wetgever heeft zich op dit standpunt stellend en teneinde te komen tot een bevredigende afbakening, ervoor gekozen een limitatieve opsomming te geven van de uitgaven die als uitgaven wegens ziekte kunnen worden aangemerkt. Tot die opsomming behoren - onder meer - de uitgaven voor extra gezinshulp, maar niet de kosten van bewindvoering.

4.4. Het Hof is van oordeel dat in het algemeen het verband tussen extra gezinshulp en ziekte/invaliditeit directer is dan dat tussen bewindvoering en ziekte/invaliditeit. Voor de keuze om uitgaven voor extra gezinshulp wel en kosten zoals de onderhavige niet tot de buitengewone uitgaven te rekenen bestaat dan ook - met inachtneming van de aan de wetgever toekomende ruime boordelingsmarge als bedoeld onder 4.2. - een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond zodat de keuze van de wetgever moet worden geëerbiedigd.

4.5. Aan dit oordeel van het Hof doet niet af, dat - zoals belanghebbende ter zitting nadrukkelijk heeft gesteld - de onderhavige bewindvoering in de eerste plaats ten doel heeft belanghebbende te behoeden voor maatschappelijk afglijden. Van dit doeleinde kan niet worden gezegd, dat het te begrijpen valt onder directe behandeling van ziekte en/of invaliditeit.

Slotsom

Het hoger beroep is ongegrond.

Kosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan te Arnhem op 4 juli 2008 door mr. N.E. Haas, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. F.J.P.M. Haas. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(V.F.R. Woeltjes) (N.E. Haas)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.