Home

Gerechtshof Arnhem, 25-07-2008, BE9048, 07-00283

Gerechtshof Arnhem, 25-07-2008, BE9048, 07-00283

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
25 juli 2008
Datum publicatie
22 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BE9048
Zaaknummer
07-00283

Inhoudsindicatie

Successierecht.

Niet de eigendom maar het vruchtgebruik van de eigendom van een Franse vakantiewoning is verkregen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

Nummer 07/00283

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z (België) (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 1 mei 2007, nr. AWB 06/2293 in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

1. Aanslag, het bezwaar en het geding voor de Rechtbank

1.1. Aan belanghebbende is een aanslag (aanslagnummer 00.004) in het successierecht opgelegd ten bedrage van € 3.453. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (verder: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

2. Het geding voor het Hof

2.1 Belanghebbende is van deze uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij dit Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de Inspecteur een conclusie van dupliek.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 mei 2008 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde, advocaat te Q (België), alsmede de Inspecteur.

2.3 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

3. Feiten

3.1 Op 9 november 2001 is mevrouw A (hierna: erflaatster) overleden. Zij woonde in Nederland. Uit haar huwelijk met B, dat in 1966 door echtscheiding is ontbonden, zijn drie kinderen geboren en in leven.

3.2 Erflaatster was samen met haar zussen X, geboren in 1925, en C, geboren in 1924, eigenaar van een vakantiewoning in Frankrijk.

De koopovereenkomst van deze woning bevat de volgende bepaling (vertaling uit het Frans door een beëdigd vertaalster bij de Rechtbank te Q, (België).

“II – Betrekkingen tussen kopers onderling:

Mevrouw A, Mevrouw C en Mevrouw X zullen vanaf heden de volle eigendom en het volle genot van de verkochte onroerende goederen en rechten verkrijgen; zij zullen gemeenschappelijk ervan genieten tijdens hun leven en onder elkaar wordt formeel overeengekomen, bij wijze van aleatoir beding, dat de twee die als eersten overlijden, zullen worden beschouwd als partijen die nooit enig eigendomsrecht [in de linkermarge is met schrijfmachine en met paraaf van de notaris toegevoegd de inlas “sur l’usufruit”] op het vruchtgebruik van voormelde onroerende goederen en rechten, die integraal zullen toebehoren aan de langstlevende van de drie kopers, voor rekening van dewelke onderhavige verwerving geschiedt en die zal worden beschouwd als de partij die steeds de enige eigenares was vanaf de dag van de verwerving van de onroerende goederen en rechten die er het voorwerp van zijn. Dienvolgens zal geen enkele koper kunnen beschikken over de onroerende goederen en rechten zonder de medewerking en de uitdrukkelijke instemming van alle anderen, en de erfgenamen en rechthebbenden van diegenen van hen die zullen komen te overlijden, zullen geen aanspraak kunnen maken op enig recht op voormelde onroerende goederen en rechten, aangezien de langstlevende van de drie kopers moet worden beschouwd als zijnde de enige en onherroepelijke eigenares van de onroerende goederen en rechten (alsof zij deze altijd had bezeten Hof).”

3.3 De executeur testamentair, erflaatsters oudste zoon D, heeft in de door hem ingediende aangifte voor het recht van successie aangegeven dat erflaatster ten tijde van haar overlijden een derde deel van een vakantiewoning bezat en dat die woning verkregen werd door X en C. In de toelichting werd vermeld dat de eigendom door een clausule in de aankoopovereenkomst uit 1989 geruisloos overgaat op de langstlevende zussen. De waarde van het aandeel van erflaatster in de woning is op € 28.000 geschat.

3.4 Bij brief van 26 maart 2003 heeft de Inspecteur de waarde van het aandeel van erflaatster in de woning gesteld op € 26.567. Daarbij heeft de Inspecteur aangegeven dat belanghebbende en C ieder voor de helft van deze waarde zullen worden aangeslagen.

3.5 Met dagtekening 25 juni 2003 heeft de Inspecteur belanghebbende een aanslag in het recht van successie opgelegd, waarbij de belaste verkrijging is vastgesteld op € 13.283.

In het door genoemde D daartegen gerichte bezwaarschrift van 18 juli 2003 is onder meer vermeld:

“(…) Wij zijn dus erfgenaam voor eenderde deel van het geheel. De tantes van mij erven niets, buiten een vruchtgebruik op het onverkochte deel van het huis. (…).”

3.6 Belanghebbende schrijft in haar brief van 16 oktober 2003, mede namens C, aan de Inspecteur dat “de overeenkomst zoals voorheen, dat bij het overlijden van één van hen, de anderen eigenaars zouden zijn van de gehele woning, ondertussen teniet is gedaan, en is kunnen veranderd worden in de versie zoals deze oorspronkelijk door de 3 zusters is bedoeld.”

3.7 Een Franse notaris heeft op 10 oktober 2003 een “Attestation de propriété” opgemaakt, waarin onder het kopje “References de publication” de volgende passage is opgenomen: “Acquisition, avec stipulation de pacte aléatoire en usefruit seulement, suivant acte reçu (…) le 6 janvier 1989, (…).”

Voorts is onder het kopje “Constatation de la realisation du pacte aleatoire”opgenomen: “(…) Par suite de ce décès, l’usufruit desdits biens se trouve appartenir à Madame C et Madame X susnommées, conformément aux stipulation de l’acte d’acquisation susvisé du 6 janvier 1989”.

3.8 De vakantiewoning is in 2003 (gedeeltelijk) verkocht. In de verkoopakte is eveneens onder het kopje References de publication de onder 3.7 eerstvermelde passage opgenomen.

3.9 Op verzoek van belanghebbende en haar zus heeft de notaris op 21 maart 2006 nog een ‘attestation’ opgesteld, waarin de volgende passage is opgenomen:

“Les biens et droits immobiliers situés sur la commune de R (Vaucluse), Rue-a 1, soit le lot numéro deux dépendant d’un immeuble cadastré Section E «La Ville» N° 00 pour une contenance de 1 are, initialement acquis par Mesdames C, X et A dans la proportion d’un tiers indivis en pleine propriété pour chacune, avec stipulation que les deux premières mourantes seront considérées comme n’ayant jamais eu aucun droit de propriété sur l’usufruit sur lesdits biens et droits immobiliers.”

4. Geschil

4.1 In geschil is of de Inspecteur met toepassing van artikel 11 van de Successiewet 1956 belanghebbende tot het juiste bedrag in het recht van successie heeft betrokken.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende op basis van de koopovereenkomst uit 1989 de helft van het eigendomsrecht van erflaatster van de vakantiewoning in Frankrijk heeft verkregen of dat zij ter zake van dat eigendomsrecht het gedeelde recht van vruchtgebruik heeft verkregen.

4.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen hieraan nog ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.3 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende en C als gevolg van het overlijden van hun zus A, op grond van de koopovereenkomst uit 1989, gezamenlijk het eigendomsrecht van erflaatster van de vakantiewoning hebben verkregen. Belanghebbende stelt zich daarentegen op het standpunt dat zij en C als gevolg van het overlijden van hun zus A op grond van de koopovereenkomst slechts het vruchtgebruik van dat eigendomsrecht hebben verkregen, terwijl de erfgenamen de blote eigendom daarvan hebben verkregen.

4.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de onderhavige aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar.

5. Beoordeling van het geschil

5.1 Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting naar voren gebracht dat het van aanvang aan de bedoeling van de genoemde drie zussen is geweest dat als gevolg van het overlijden van één van hen niet de eigendom van de overleden zus van de vakantiewoning doch alleen het vruchtgebruik daarvan zou overgaan op de langstlevenden. Tijdens het passeren van de koopakte hebben zij, na het voorlezen van de koopakte, de notaris er dan ook uitdrukkelijk op opmerkzaam gemaakt dat zulks de bedoeling was. Vervolgens heeft de notaris zoals – naar belanghebbendes gemachtigde stelt – uit de geparafeerde inlas: “sur l’usufruit” in de linkermarge van onderdeel II van de koopakte blijkt, daaraan alsnog gevolg gegeven en aldus vastgelegd dat als gevolg van het overlijden van één van de zussen het vruchtgebruik diende over te gaan op de langstlevende(n). Belanghebbende stelt dat als gevolg van deze inlas de daarop volgende tekst van dit onderdeel van de akte met in achtneming van de inlas moet worden gelezen, zodat op basis van de koopovereenkomst uit 1989 belanghebbende ter zake van het eigendomsrecht van erflaatster van de vakantiewoning het gedeelde recht van vruchtgebruik heeft verkregen.

5.2 In de onder 3.8 tot en met 3.10 vermelde, notarieel opgemaakte akten wordt aan het in onderdeel II van de koopakte van 6 januari 1989 vastgelegde aleatoire beding de door belanghebbende verdedigde uitleg gegeven. Voorts is aan het beding dienovereenkomstig uitvoering gegeven.

In dat licht bezien acht het Hof de door belanghebbende verdedigde uitleg van het beding en de inlas aannemelijk. Een andere reden voor het opnemen van de inlas ligt ook niet voor de hand. Anders dan de Rechtbank volgt het Hof dan ook belanghebbendes onder 5.1 vermelde standpunt.

5.3 Niet in geding is dat de waarde van het aandeel van erflaatster in de woning € 26.567 bedraagt. Het Hof berekent het door belanghebbende verkregen vruchtgebruik met toepassing van artikel 21, lid 8, van de Successiewet 1956 juncto artikel 5 en 10 van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 op 6% van € 13.283 x 5 (factor) = € 3.985.

5.4 Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat belanghebbende voor een bedrag van € 930 in het Franse successierecht is betrokken.

Met inachtneming van voormelde gegevens berekent het Hof het door belanghebbende verschuldigde successierecht op 26% (tarief) van € 3.985 = € 1.036 -/- € 930 = € 106.

5.5 Het hoger beroep is gegrond.

6. Kosten

Belanghebbendes kosten voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij dit Hof zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op 2,5 (proceshandelingen: beroepschrift, repliek, zitting) x € 322 x 1 (factor) = € 805.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietgt de uitspraak van de Rechtbank;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vermindert de onderhavige aanslag in het successierecht tot een bedrag van € 106;

- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij dit Hof betaalde griffierecht van € 106, alsmede het bij de Rechtbank betaalde griffierecht van € 38, derhalve in totaal € 144;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 805 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 25 juli 2008 door mr. J.W. Zwemmer, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. J. van de Merwe, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De griffier en de voorzitter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband met de verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door de raadsheer Van de Merwe.

(J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.