Home

Gerechtshof Arnhem, 13-08-2008, BE9049, 07/00266

Gerechtshof Arnhem, 13-08-2008, BE9049, 07/00266

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
13 augustus 2008
Datum publicatie
22 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BE9049
Zaaknummer
07/00266

Inhoudsindicatie

nkomstenbelasting.

Voor een schuur en veestal wordt geen waardedruk wegens duurzame zelfbewoning toegepast.

Uitspraak

uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 07/00266

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 13 april 2007, nummer AWB 06/339 in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is, conform diens gecorrigeerde aangifte van 19 november 2003, met dagtekening 30 juni 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 (hierna: IB/PVV 2002) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en wo-ning van € 223.174 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.892.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft op 22 november 2005 uitspraak op bezwaar gedaan waarbij de aanslag is gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van bovengenoemde uitspraak in beroep gekomen bij de Recht-bank, die het beroep ongegrond heeft verklaard.

1.4. Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep bij het Hof ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Tot de stukken van het geding behoren verder de conclusies van repliek en dupliek.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 juli 2008 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord namens belanghebbende A, alsmede, namens de Inspecteur, B.

1.6. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exem-plaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft ter zitting eveneens een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2.2. Belanghebbende dreef voorheen in de vorm van een eenmanszaak een agrarische onderneming. Hij heeft deze onderneming per 31 maart 2002 gestaakt.

2.3. Tot het vermogen van de onderneming behoorden onder meer een woning met bedrijfs-opstallen op ondergrond en erf met het adres a-straat 1, 1234 AB te Q.

2.4. De onroerende zaken zijn in verband met de staking op 12 maart 2003 getaxeerd door C, makelaar & taxateur o.g., namens D Makelaardij, gevestigd te R.

2.5. In het rapport dat hiervan op 17 maart 2003 is opgemaakt, staat onder meer het volgende vermeld:

“4.1. KADASTRALE GEGEVENS:

Volgens het uittreksel van de dienst voor het Kadaster en de openbare registers te S is het object

[…]

Tezamen groot 5.58.46 ha

4.2. BESTEMMINGSPLAN:

Het getaxeerde object is gelegen in het bestemmingsplan “Agrarisch Gebied” van de gemeente T. Het perceel is bestemd voor agrarische doeleinden, Klasse A, met een agrarisch bouwperceel.

[…]

6.1 VERGUNNINGEN:

Er is een milieuvergunning krachtens AMvB melkrundveehouderijen.

[…]

7.1 DOEL:

Deze taxatie-opdracht is verleend om de waarde van de onroerende zaak vast te stellen in verband met beëindiging van de bedrijfsvoering en afrekening met de belasting.

[…]

7.2.b. Waarde in economisch verkeer bij agrarisch gebruik = WEVAB

Het complex van grond (ondergrond, erf, tuin en overige bijbehorende grond) en gebouwen (woning en bedrijfsgebouwen) wordt in zijn geheel bezien.

[…]

7.3. WAARDEN:

[…]

Onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik= WEV:

Boerderij/woning € 90.000,=

Bedrijfsopstallen - 4.000,=

Totaal € 94.000,=

Ondergrond:

Boerderij/woning 1.000 m2 € 180.000,=

Bedrijfsopstallen 2.000 m2 - 90.000,=

Totaal - 270.000,=

Onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik € 364.000,=

[…]

Waarde in economisch verkeer bij agrarisch gebruik = WEVAB:

Ondergrond boerderij/woning 1.000 m2 € 56.000,=

Ondergrond bedrijfsopstallen 2.000 m2 € 32.000,= ”

2.6. De bedrijfsopstallen betreffen een koeienstal van 27 x 8 meter (hierna: de stal) en een houten schuur (hierna: de schuur). De woning en de stal zijn niet fysiek met elkaar verbonden. Zij zijn van elkaar gescheiden door een oprit. De schuur staat eveneens los van de woning.

2.7. De hiervoor genoemde ondergrond van de bedrijfsopstallen van 2.000 m2 (hierna: het perceel) bestaat naast de ondergrond voor de stal en de schuur uit een weide en een groentetuin. Aan elke vierkante meter van het perceel kennen partijen dezelfde waarde toe.

2.8. De groentetuin heeft een oppervlakte van 200 m2 en is een bij de woning behorende onroerende zaak die op het moment van staking van de onderneming van belanghebbende min of meer duurzaam voor woondoeleinden werd gebruikt.

2.9. Tot het moment waarop de onderneming werd gestaakt diende de stal mede voor de huisvesting van een aantal pinken. Deze pinken werden onder andere geweid op de onder 2.7. genoemde weide.

2.10. Wat betreft het woonhuis met 1.000 m2 (onder)grond heeft de Inspecteur een waardedruk wegens zelfbewoning aanvaard van 33 percent van de waarde in het economische verkeer in vrije staat.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. In hoger beroep houdt partijen nog verdeeld het antwoord op de vraag of de waardedruk-kende factor voor duurzame zelfbewoning ook van toepassing is op de stal, de schuur en een gedeelte van 1.800 m2 van het perceel (hierna tezamen: de onroerende zaak). De waarde in het economische verkeer en de waarde in het economische verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik van de onroerende zaak zijn niet in geschil. Evenmin is in geschil dat de waardedruk wegens min of meer duurzame zelfbewoning 33 percent bedraagt.

3.2. Belanghebbende beantwoordt de vorenstaande vraag bevestigend en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en vermindering van de belastingaanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 202.714 (€ 223.174 -/- € 20.460) onder instandhouding van de overige elementen van de aanslag.

3.3. De Inspecteur beantwoordt de vorenstaande vraag ontkennend en concludeert - nader ter zitting - tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, en vermindering van de belastingaanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 221.260 (€ 223.174 -/- € 1.914).

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aange-voerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het aangehechte proces-verbaal.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In zijn arrest van 25 april 2008, nr. 43.995, V-N 2008/22.14 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:

3.3. […] Bij een waardering als complex wordt van de desbetreffende onroerende zaken de waarde bepaald met als uitgangspunt dat deze na de beste voorbereiding als één geheel worden verkocht aan de meest biedende partij, die de onroerende zaken vervolgens direct en in volle omvang in gebruik kan nemen. Deze complexwaarde wordt bepaald ingeval de verkoop van de onroerende zaken als complex meer op-brengt dan de verkoop van de afzonderlijke onderdelen. Gelijk de Hoge Raad heeft beslist in onder meer zijn arrest van 18 november 1959, nr. 14109, BNB 1960/4, en zijn arrest van 13 november 1996, nr. 31491, BNB 1997/10, is min of meer duurzame zelfbewoning een omstandigheid welke de waarde in het economische verkeer van een woning kan beïnvloeden en waarmee derhalve bij het bepalen van die waarde re-kening dient te worden gehouden. Ingeval een woning als zojuist bedoeld behoort tot een complex van onroerende zaken dat als zodanig wordt gewaardeerd, is er slechts reden voor het in aanmerking nemen van min of meer duurzame zelfbewoning bij die tot het complex behorende onroerende zaken die op het moment van staking van de onderneming min of meer duurzaam voor woondoeleinden werden gebruikt.

4.2. Ter zitting heeft de Inspecteur zijn standpunt voor wat betreft het niet van toepassing zijn van een waardedruk wegens duurzame zelfbewoning met betrekking tot de groentetuin van 200 m2, gelet op de hiervoor geciteerde overweging van de Hoge Raad, laten varen. In zoverre is het hoger beroep gegrond. Dit leidt tot een vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning met (€ 90.000 -/- € 32.000 = € 58.000) x (200 m2 : 2000 m2) x 33% = € 1.914.

4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de stal, de schuur en een gedeelte van het perceel, groot 1.800m2, als één onroerende zaak dienen te worden aangemerkt .

4.4. Belanghebbende is primair van mening dat de onroerende zaak niet rendabel te maken is en slechts bruikbaar is voor voortgezet privé-gebruik zodat met betrekking tot deze zaak eveneens een waardedruk in aanmerking moet worden genomen.

4.5. Belanghebbendes primaire stelling faalt, omdat zij, gelet op het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad, uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. Getoetst moet worden of de onroerende zaak op het moment van staking min of meer duurzaam voor woondoeleinden werd gebruikt. Het staat vast dat de stal op het moment van staking van de onderneming van belangheb-bende werd gebruikt voor de huisvesting van tot de onderneming van belanghebbende behorende pinken, mest- en voorraadopslag en stalling van machines. Belanghebbende heeft aangevoerd dat dit gebruik 50 percent van de stal in beslag nam. Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven dat het gebruik van de schuur gelijk is aan dat van de stal. De om de stal gelegen weide werd gebruikt voor het weiden van genoemde pinken. De Inspecteur heeft de door belanghebbende gestelde omvang van het gebruik van de onroerende zaak betwist. De juistheid van die gestelde omvang kan echter in het midden blijven, nu bij een zakelijk gebruik van de onroerende zaak van een omvang zoals door belanghebbende gesteld, niet kan worden gezegd dat deze onroerende zaak op het moment van staking van de onderneming min of meer duurzaam voor woondoeleinden werd gebruikt.

4.6. Subsidiair is belanghebbende van mening dat de onroerende zaak voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 12 april 2006, onder andere gepubliceerd in V-N 2006/25.11. Dienaangaande merkt het Hof allereerst op, dat dit Besluit is geactualiseerd bij het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 4 juli 2007, onder andere gepubliceerd in V-N 2007/33.13, (hierna: het Besluit).

Meer specifiek beroept belanghebbende zich op de volgende passage:

Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat bij de beoordeling of een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning van toepassing is op (voormalige bedrijfs-)gebouwen twee aspecten van belang zijn, namelijk of die gebouwen als aanhorigheden van de woning zijn aan te merken en of deze afzonderlijk van de woning verkoop- of verhuurbaar zijn. Dit vergt een feitelijke beoordeling. In de gevallen waarin die beoordeling leidt tot de conclusie dat de waardedruk wegens zelfbewoning van de woning zich mede uitstrekt tot bedoelde gebouwen, ontmoet het geen bezwaar de waarde van die gebouwen te stellen op hetzelfde percentage van de waarde in vrije staat als hiervoor bij wijze van compromis is aangegeven voor de woning.

4.7. In het Besluit heeft de staatssecretaris aangegeven welke criteria uit de op dat moment geldende jurisprudentie van de rechtbanken en de hoven naar voren komen. Met zijn Besluit heeft hij aldus willen aansluiten bij de heersende jurisprudentie op dit punt. In het hiervoor onder 4.1. aangehaalde arrest heeft de Hoge Raad het in die zaak door het Hof gehanteerde criterium of de onroerende zaak afzonderlijk direct en in volle omvang in gebruik kon worden genomen door derden, niet tot het zijne gemaakt. De Hoge Raad heeft in plaats daarvan het in 4.1. vermelde criterium gegeven waaraan in voorkomende gevallen dient te worden getoetst. In het Besluit wordt aangesloten bij de toen heersende jurisprudentie. De in het Besluit genoemde criteria vloeien voort uit inmiddels door het arrest van de Hoge Raad achterhaalde jurisprudentie. Het beroep van belanghebbende op het Besluit kan reeds daarom niet slagen. De vraag of de onroerende zaak als aanhorigheid is aan te merken behoeft geen beantwoording meer. Ook belanghebbendes subsidiaire standpunt faalt.

4.8 Gelet op al het vorenstaande is het beroep van belanghebbende slechts gegrond voor zover dit ziet op de waardedruk wegens zelfbewoning van de groentetuin van 200 m2.

5. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep voor de Rechtbank alsmede zijn hoger beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 4,5 punten (beroepschrift en ver-schijnen ter zitting van de Rechtbank, en beroepschrift, conclusie van repliek en verschijnen ter zitting van het Hof) maal 1 in verband met het gewicht van de zaak maal

€ 322, ofwel op € 1.449.

Het Hof ziet geen aanleiding belanghebbende een vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten toe te kennen nu niet gebleken is dat hij een verzoek daartoe tijdig, namelijk voordat de Inspecteur op zijn bezwaar had beslist, heeft ingediend.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en wo-ning van € 221.260 met instandhouding van de overige elementen van de aanslag;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze bij de Rechtbank en het Hof gestorte griffierecht van in totaal € 143, en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.449 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 13 augustus 2008 door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. R.F.C. Spek, raads¬heren, en in het openbaar uitge-sproken in tegen¬woor¬dig¬heid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

(V.F.R. Woeltjes) (D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 augustus 2008.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.