Home

Gerechtshof Arnhem, 03-09-2008, BF0888, 07-00174

Gerechtshof Arnhem, 03-09-2008, BF0888, 07-00174

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 september 2008
Datum publicatie
16 september 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BF0888
Zaaknummer
07-00174

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Boekwaarden van boomopstanden dienen niet aan de onder de landbouwvrijstelling vallende grond te worden toegerekend.

Uitspraak

uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 07/00174

Uitspraakdatum: 3 september 2008

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 4 april 2007, met nummer AWB 06/4326, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding.

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 3 augustus 2005 voor het jaar 2001 een aanslag (nummer 1.H16) in de inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 143.134 (ƒ 315.427). Aan heffingsrente is € 7.212 (ƒ 15.893) in rekening gebracht.

1.2. Bij uitspraak van 23 juni 2006 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende afgewezen en de aanslag gehandhaafd.

1.3. De Rechtbank heeft bij haar voornoemde uitspraak het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4. Tot de stukken van het geding behoren het hoger beroepschrift van belanghebbende, het verweerschrift in hoger beroep van de Inspecteur met bijlagen en de op voorhand aan het Hof en aan de Inspecteur toegezonden pleitnota van 24 juli 2008 met twee bijlagen, alsmede het dossier van de procedure bij de Rechtbank.

1.5. Bij het onderzoek ter zitting te Arnhem op 13 augustus 2008 zijn gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De feiten

2.1. Belanghebbende oefende tot 2002 een fruitteeltbedrijf uit in de vorm van een eenmanszaak. Tot de onderneming behoorden diverse onroerende zaken, waaronder een woonhuis, bedrijfsgebouwen met ondergrond en een stuk cultuurgrond van ruim 14 hectare dat blijkens de koopovereenkomst van 17 mei 2001 door de toekomstige eigenaar zou worden gebezigd in het kader van de akkerbouw/veeteelt en derhalve zijn agrarische bestemming is blijven behouden. Niet in geschil is dat de waarde in het economische verkeer (WEV) en de WEV bij agrarische bestemming (WEVAB) van de grond gelijk zijn.

2.2. Op grond van artikel 6.1 van voornoemde koopovereenkomst diende de feitelijke levering (van bedrijfsgebouwen en woonhuis) uiterlijk op 1 april 2002 plaats te vinden en was belanghebbende verplicht de cultuurgrond vrij van plantopstand en boompalen (hierna: de boomopstanden) doch met inbegrip van de aanwezige beregening/sproeiers op te leveren. In verband met de bij de koop gestelde voorwaarde dat de cultuurgrond vrij van boomopstanden moest worden opgeleverd, heeft belanghebbende geprobeerd de fruitbomen vóór die datum te verkopen. De verkoop van de perenbomen is gedeeltelijk gelukt en heeft in 2001 een bedrag van

ƒ 26.213 (€ 11.895) en in 2002 een bedrag van ƒ 1.500 (€ 681) opgebracht. Voor de appelbomen bleek in de markt geen belangstelling te bestaan.

2.3. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de in de grond aanwezige drainage in de koopprijs van de cultuurgrond is begrepen

2.4. Belanghebbende heeft de boomopstanden en de drainage op zijn balans steeds afzonderlijk geactiveerd en daarop winst genomen respectievelijk afgeschreven op grond van de daarvoor geldende fiscale regels. De boekwaarde van de boomopstanden en de drainage beliep per verkoopdatum ƒ 243.924 (€ 110.687) respectievelijk ƒ 7.354 (€ 3.337), derhalve tezamen

ƒ 251.278 (€ 114.025). Door de verkoop van de onroerende zaken heeft belanghebbende zijn onderneming per 31 december 2001 gestaakt. Belanghebbende heeft de op de cultuurgrond behaalde boekwinst op grond van artikel 3.12 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) niet tot de te belasten winst gerekend. De hiervoor genoemde boekwaarden van de boomopstanden en de drainage heeft hij met toepassing van artikel 3.8 van de Wet ten laste van zijn jaarwinst 2001 gebracht.

2.5. Bij een in 2004 bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat het boekverlies op de boomopstanden en drainage aan de grond moet worden toegerekend en alsdan is begrepen in de landbouwvrijstelling. In verband daarmee heeft de Inspecteur de aangegeven winst met voornoemd bedrag van ƒ 251.278 (€114.025) verhoogd en is de – met inbegrip van enige andere kleine correcties – onderhavige aanslag opgelegd.

2.6. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende zijn primaire standpunt dat zowel de boekwaarde van de boomopstanden als die van de drainage moet worden afgewaardeerd tot nihil, ingetrokken. In hoger beroep is derhalve nog slechts in geschil of de boekwaarde van de boomopstanden aan de grond moet worden toegerekend zoals de Inspecteur verdedigt, dan wel ten laste van de winst mag worden gebracht zoals belanghebbende voorstaat.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.3. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4. Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur, en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (315.427 -/- ƒ 243.924 =) ƒ 71.503. De Inspecteur concludeert bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Door de verwijdering van de boomopstanden is de waarde van de grond niet vermeerderd met de boekwaarde van die boomopstanden. Met name is in de onder 2.1. genoemde koopovereenkomst geen enkele aanwijzing te vinden dat in de door de koper betaalde koopsom voor de grond (inclusief drainage) een vergoeding is begrepen voor de boomopstanden, terwijl ook overigens daarvan niets is komen vast te staan. Integendeel, uit die koopovereenkomst komt naar voren dat de koper slechts geïnteresseerd was in de grond (inclusief drainage) en juist niet in de boomopstanden. Het is voorts niet gesteld – en op voorhand ook geenszins aannemelijk – dat de koper een bedrag gelijk aan de boekwaarde van de boomopstanden minder zou hebben betaald indien de boomopstanden niet door belanghebbende zouden worden verwijderd.

4.2. Voor dit geding dient er derhalve van te worden uitgegaan dat de koopprijs niet meer inhoudt dan een vergoeding voor hetgeen de koper werkelijk wilde verwerven, te weten de grond met drainage exclusief de boomopstanden.

4.3. Belanghebbende voert terecht aan dat de fiscale gevolgen van de staking van zijn onderneming ten gevolge van de verkoop van de tot zijn onderneming behorende onroerende zaken moeten worden bezien vanuit zijn positie als verkoper en niet vanuit de positie van de wederpartij. Redelijkerwijs mag worden verondersteld dat de bedoeling van belanghebbende was gericht op de verkoop van de tot zijn onderneming behorende activa en niet primair op het door sloop van boomopstanden geschikt maken van de grond voor de akkerbouw/veeteelt van de koper. Dit blijkt ook uit de feiten zelf. Belanghebbende heeft nog geprobeerd de fruitbomen op de markt afzonderlijk aan derden te verkopen en is daar – voor wat betreft de perenbomen – ook gedeeltelijk in geslaagd. Onder die omstandigheden moet een onderscheid worden gemaakt tussen de alleen met de verkoop van de grond behaalde winst die onder de landbouwvrijstelling valt en de met de verkoop/sloop van de boomopstanden gemaakte winst/verlies die ten gunste/laste van de winst moet/kan worden gebracht.

4.4. Het hoger beroep van belanghebbende zoals verwoord in zijn subsidiaire standpunt is gegrond. De aanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 71.503. Hetgeen belanghebbende in zijn pleitnota overigens (met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2008, nr. 43 515, VN 2008/27.9 en het tussen de Belastingdienst en een groep accountants bereikt akkoord inzake “Ruimte voor Ruimte”) naar voren brengt, behoeft derhalve geen behandeling.

5. Kosten

Belanghebbendes kosten voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij dit Hof zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 4 x 322 x 1 (gewicht van de zaak) = € 1.288.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar,

- vermindert de aanslag tot een naar een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 71.503 (€ 32.446),

- gelast dat Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van zijn beroep bij de Rechtbank en de behandeling van zijn hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van € 38 respectievelijk € 106,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van

€ 1.288 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. M.C.M. de Kroon, voorzitter, mr. F.J.P.M. Haas en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren, in aanwezigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.

De beslissing is op 3 september 2008 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(A. W.M. van der Waerden) (M.C.M. de Kroon)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 september 2008

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.