Gerechtshof Arnhem, 24-09-2008, BF7578, 07/00500
Gerechtshof Arnhem, 24-09-2008, BF7578, 07/00500
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 24 september 2008
- Datum publicatie
- 10 oktober 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2008:BF7578
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BL5613, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 07/00500
Inhoudsindicatie
Herziening.
Nieuwe jurisprudentie vormt geen feit voor herziening van een uitspraak.
Uitspraak
uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 07/00500
Uitspraakdatum: 24 september 2008
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tot herziening van de uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van dit Hof van 27 april 2006, nr. 03/02095, op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur) betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
1.2. De eerste meervoudige belastingkamer van het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep bij uitspraak van 27 april 2006, nr. 03/02095, ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de Hoge Raad). De Hoge Raad heeft dit beroep bij arrest van 5 oktober 2007, nr. 43.330, ongegrond verklaard.
1.4. Bij een op 19 oktober 2007 ingekomen brief heeft belanghebbende het Hof verzocht de uit-spraak van dit Hof van 27 april 2006, nr. 03/02095, te herzien (hierna: het verzoek). De Inspecteur heeft, daartoe door het hof in de gelegenheid gesteld, schriftelijk op het verzoek gereageerd. In reactie hierop is van de zijde van belanghebbende een op 18 januari 2008 gedagtekende brief ont-vangen. Deze brief is aan de Inspecteur doorgezonden.
1.5. Op 4 september 2008 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daar-van overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2. In de uitspraak van het Hof van 27 april 2006, nr. 03/02095, heeft het Hof in de onderdelen 5.9.1. tot en met 5.9.7. overwogen dat de Inspecteur, gelet op de door belanghebbende ingebrach-te kopieën van bankafschriften, terecht een correctie ten bedrage van ƒ 1.300.000 heeft aange-bracht ter zake van een uitdeling aan belanghebbende door één van zijn vennootschappen (A bv, dochtermaatschappij van B Beheer bv).
2.3. In cassatie heeft belanghebbende met betrekking tot deze door het Hof gehonoreerde correctie en de daartoe door het Hof gebezigde overwegingen, een middel voorgesteld. De Hoge Raad heeft in het onder 1.3. genoemde arrest overwogen dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en dat zulks, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering behoeft.
2.4. Eveneens op 5 oktober 2007 heeft de Hoge Raad arrest gewezen (nr. 43.327, LJN: BB 4748) op het beroep in cassatie van B Beheer bv tegen de uitspraak van het Hof op het beroep van die vennootschap tegen de uitspraak van de Inspecteur betreffende de aan die vennootschap opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997. In dat arrest heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
“3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende treedt op als houdstervennoot-schap en vormde in het onderhavige jaar een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met een aantal vennootschappen, waaronder [A B.V]. Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is de heer [X] (hierna: [X]).
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat door [A B.V.] een bedrag van ƒ 1.300.000 is gestort op een op naam van [X] staande privérekening en dat die storting als een uitdeling van winst aan [X] moet worden gekwalifi-ceerd. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur in verband hiermee de winst van belanghebbende terecht met een bedrag van ƒ 1.300.000 heeft verhoogd. Middel 2 dat zich tegen dit laatste oordeel richt, slaagt. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de op naam van [X] staande privérekening in de jaarrekening van belanghebbende onder de post effecten is opgenomen. De storting op deze bankrekening heeft daarom niet geleid tot een verlaging van de winst van belanghebbende. Het aanmerken van deze overboeking als een onttrekking leidt derhalve niet tot een verhoging van de winst.
(…)
3.5. Uit het hiervoor in 3.2 overwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat gegrondbevinding van middel 2 er toe leidt dat de belastbare winst nader dient te worden vastgesteld op ƒ 3.300.761 minus ƒ 1.300.000 is ƒ 2.000.761. Nu tussen partijen buiten geschil is dat de te verrekenen verliezen ƒ 2.405.390 bedragen, dient het belastbare bedrag nader te worden vastgesteld op nihil en het verrekende verlies op ƒ 2.000.761.”
3. Het verzoek, standpunten en conclusies van partijen
3.1. Belanghebbende verzoekt om herziening van de uitspraak van het Hof 27 april 2006, nr. 03/02095, op de voet van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en voert daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aan:
- In het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2007, nr. 43.327, LJN: BB 4748, heeft de Hoge Raad vastgesteld dat van een uitdeling ten bedrage van ƒ 1.300.000 geen sprake is;
- Het Hof heeft, door een onjuiste voorstelling van zaken door de Inspecteur, gedwaald over de winstvaststelling bij B Beheer bv, door een bedrag van ƒ 1.300.000 te begrijpen in de belastbare winst over het jaar 1997. Deze winstcorrectie was voor het Hof aanleiding bij belanghebbende een uitdeling in aanmerking te nemen. Van een (vermomd) dividend kan immers geen sprake zijn nu daaromtrent door het Hof niets is vastgesteld.
- Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft in zijn verwijzingsuitspraak van 30 mei 2008, nr. 07/00476, LJN: BD 5041, betreffende de aanslag in de vennootschapsbelasting 1998 ten name van B Beheer bv, aannemelijk geacht dat het bedrag van ƒ 1.300.000 het vermo-gen van A bv in 1997 niet heeft verlaten.
Met het voormelde is hij - aldus nog steeds belanghebbende - eerst na de uitspraak van het Hof bekend geworden. Hij kon hiermee vóór de uitspraak ook redelijkerwijs niet bekend zijn.
3.2. De Inspecteur stelt zich hiertegenover op het standpunt dat de door belanghebbende aange-voerde redenen geen herziening rechtvaardigen.
3.3. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het aangehechte proces-verbaal.
3.4. Belanghebbende concludeert tot toewijzing van zijn verzoek, herziening van de uitspraak van 27 april 2006, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag en tot veroordeling van de Inspecteur in de kosten van het geding.
3.5. De Inspecteur concludeert tot afwijzing van het verzoek.
4. Beoordeling van het verzoek
4.1. Op de voet van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan het Hof op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijker-wijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij het Hof eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kun-nen leiden.
4.2. Voor zover belanghebbende zijn verzoek stoelt op het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2007, nr. 43.327, LJN: BB 4748, en de (verwijzings)uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 30 mei 2008, nr. 07/00476, LJN: BD 5041, heeft het volgende te gelden. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 8:88 van de Awb, geldt dat nieuwe feiten die opkomen na de hofuitspraak, zelfs als zij een nieuw licht zouden kunnen werpen op de zaak
- zoals nieuwe jurisprudentie - niet tot herziening van de uitspraak kunnen leiden (vergelijk MvT Wet herziening fiscaal procesrecht, Kamerstukken II 1996/97, 25 175, nr. 3, blz. 19). Het verzoek dient in zoverre te worden afgewezen.
4.3. Nu overigens geen feiten en omstandigheden zijn gesteld als bedoeld in 4.1. en de herzie-ningsprocedure evenmin de strekking heeft van een herkansingsmogelijkheid om een tot aan de hoogste rechter gevoerd en reeds afgesloten debat te heropenen, moet het verzoek ook voor het overige worden afgewezen.
4.4. Ter zake van de behandeling van het verzoek is van belanghebbende een bedrag van € 106 aan griffierecht geheven. Naar het oordeel van het Hof had echter moeten worden volstaan met het heffen van een bedrag van € 38. Het Hof zal daarom de griffier gelasten het teveel betaalde griffierecht aan belanghebbende te restitueren.
5. Kosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.
6. Beslissing
Het Gerechtshof wijst het verzoek af en gelast de griffier het teveel betaalde griffierecht ten bedrage van € 68 aan belanghebbende te restitueren.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. G.W.J.M. Kampschöer. De beslissing is op 24 september 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordig-heid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.
De griffier, De voorzitter,
(V.F.R. Woeltjes) (A.J. Kromhout)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 september 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.