Gerechtshof Arnhem, 22-10-2008, BG1746, 07-00508
Gerechtshof Arnhem, 22-10-2008, BG1746, 07-00508
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 22 oktober 2008
- Datum publicatie
- 28 oktober 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2008:BG1746
- Zaaknummer
- 07-00508
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting.
Extra afschrijving voor vuurwerkopslagloods.
Uitspraak
uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 07/00508
Uitspraakdatum: 22 oktober 2008
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 18 september 2007, nummer AWB 06/5838, in het geding tussen X B.V. (hierna: belanghebbende), gevestigd te Z, en de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.128.398.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen die aanslag gerichte bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur. Bij uitspraak [van] 18 september 2007 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.011.918. De Rechtbank heeft daarbij de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644 en gelast dat aan belanghebbende het griffierecht ten bedrage van € 281 wordt vergoed. Een afschrift van de uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht.
1.4. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Bij een op 7 december 2007 gedagtekende brief heeft de Inspecteur het hoger beroep gemotiveerd. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 11 september 2008. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door X1 en X2, en de Inspecteur, bijgestaan door A. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Voor de feiten verwijst het Hof naar de feiten zoals die door de Rechtbank zijn vastgesteld in onderdeel 2. van haar uitspraak. In aanvulling daarop stelt het Hof de volgende feiten vast.
2.2. De vuurwerkopslagloods (hierna: de opslagloods) en ondergrond vormen één bedrijfsmiddel (hierna: het bedrijfsmiddel). De opslagloods is inmiddels (na afloop van het jaar 2003) afgebroken. Op de vrijgekomen ondergrond is begin 2005 een nieuwe vuurwerkopslagloods gebouwd in overeenstemming met de gewijzigde wet- en regelgeving.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. In hoger beroep is in geschil of en tot welk bedrag een extra afschrijving op het bedrijfsmiddel is toegestaan.
3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de opslagloods door de gewijzigde wet- en regelgeving waardeloos is geworden en dat deze (abnormale) omstandigheid een extra afschrijving rechtvaardigt van € 116.480, zijnde de boekwaarde van de opslagloods bij aanvang van het jaar (€ 129.399) verminderd met de reguliere afschrijving (€ 12.919), zodat de boekwaarde van de opslagloods per ultimo van het jaar nihil bedraagt.
3.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de extra afschrijving moet worden berekend op dat gedeelte van de waardevermindering van de opslagloods tengevolge van de wijziging van de regelgeving, dat bepaald wordt door de verhouding tussen enerzijds de boekwaarde vóór die wijziging verminderd met de restwaarde en anderzijds de waarde in het economische verkeer vóór die wijziging verminderd met de restwaarde. Tot steun voor zijn standpunt wijst de Inspecteur naar het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 1954, nr. 11.636 (BNB 1954/124 met noot van Tekenbroek). De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de extra afschrijving nihil bedraagt, aangezien bij de berekening van de extra afschrijving rekening moet worden gehouden met de gestegen grondwaarde. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de gestegen grondwaarde niet tot uitdrukking mag komen in de restwaarde van het bedrijfsmiddel, maar dat de door hem voorgestane formule in dat geval leidt tot een kleinere extra afschrijving dan belanghebbende voorstaat.
3.4. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd verwijst het Hof naar het aangehechte proces-verbaal.
3.5. De Inspecteur concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en primair tot ongegrondverklaring van het beroep bij de Rechtbank en subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.070.848 (€ 1.128.398 minus € 57.550). Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Een extra afschrijving is toegestaan wanneer aan een bedrijfsmiddel ten gevolge van een abnormale gebeurtenis schade is toegebracht van zodanige omvang, dat de uitgaven tot herstel van die schade als kapitaalsuitgaven moeten worden beschouwd welke te zijner tijd moeten worden geactiveerd (vergelijk onder meer Hoge Raad 20 oktober 1948, B. 8546, Hoge Raad 27 april 1949, B. 8631 en Hoge Raad 3 maart 1954, nr. 11 636, BNB 1954/124).
4.2. Uit het hogerberoepschrift blijkt dat de Inspecteur zich thans met belanghebbende op het standpunt stelt dat de verscherping van de wet- en regelgeving na de vuurwerkramp in Enschede, ten gevolge waarvan de opslag van vuurwerk in de opslagloods niet langer toegestaan was, te beschouwen is als een abnormale gebeurtenis in vorenbedoelde zin, dat aan het bedrijfsmiddel door die gebeurtenis schade is toegebracht en dat de kosten van herstel als kapitaalsuitgaven moeten worden beschouwd. Naar het oordeel van het Hof geven partijen hiermee geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof zal partijen hierin volgen, zodat uitsluitend nog de bepaling van de in aanmerking te nemen extra afschrijving tussen partijen in geschil is.
4.3. Bij de bepaling van de extra afschrijving moeten de nog niet afgeschreven (historische) aanschaffings- of voortbrengingskosten (de boekwaarde), de te schatten waarde aan het eind van de gebruiksduur (de restwaarde) en de waardevermindering als gevolg van de schade in aanmerking worden genomen (Hoge Raad 3 maart 1954, nr. 11.636, BNB 1954/124 met noot van Tekenbroek). De extra afschrijving kan bijvoorbeeld worden berekend op dat gedeelte van de waardevermindering ten gevolge van de beschadiging, dat bepaald wordt door de verhouding tussen enerzijds de boekwaarde vóór de schade verminderd met de restwaarde en anderzijds de waarde in het economische verkeer vóór de schade verminderd met de restwaarde.
4.4. Het geschil tussen partijen komt in wezen neer op de vraag of en in hoeverre bij de bepaling van de extra afschrijving rekening moet worden gehouden met de waarde van de grond waarop de opslagloods staat.
4.5. Het gaat hier om één bedrijfsmiddel waarin verschillende onderdelen zijn te onderkennen: de grond en de opstal. De aanschafprijs, de restwaarde en de boekwaarde van dit ene bedrijfsmiddel kunnen over de verschillende onderdelen worden verdeeld en dat gebeurt in de praktijk ook. De waardevermindering als gevolg van een abnormale gebeurtenis is uitsluitend toe te rekenen aan een van die onderdelen: de opstal. De waarde van de grond is door deze gebeurtenis niet beïnvloed. Onder deze omstandigheden behoeft naar het oordeel van het Hof bij de bepaling van de omvang van de extra afschrijving geen rekening te worden gehouden met een waarde van de grond. Nu - naar niet in geschil is - na de gebeurtenis aan de opstal geen waarde meer is toe te rekenen, is de extra afschrijving gelijk aan dat gedeelte van de boekwaarde van het bedrijfsmiddel dat is toe te rekenen aan de opstal.
4.6. Aangezien bij de bepaling van de omvang van de extra afschrijving in het geheel geen rekening wordt gehouden met de waarde van de grond, komt het Hof niet toe aan de vraag of de waarde van de grond moet worden gesteld op het aan de grond toe te rekenen gedeelte van de (historische) kostprijs van het bedrijfsmiddel dan wel van de (huidige) waarde in het economische verkeer ervan.
4.7. Indien echter toch met de waarde van de grond ter bepaling van de extra afschrijving rekening zou dienen te worden gehouden, dan staat aan deze extra afschrijving niet in de weg dat de boekwaarde van de opslagloods reeds voor deze afschrijving lager was dan de waarde in het economische verkeer die de grond in het onderhavige boekjaar heeft. Met de opgetreden waardestijging van de grond behoeft in het onderhavige geval geen rekening te worden gehouden, nu belanghebbende naar destijds bestaande verwachting bij het einde van het gebruik van het gebouw niet door verkoop de waardestijging van de grond zal realiseren, doch de grond dienstbaar zal blijven aan de bedrijfsuitoefening ter plaatse (zie HR 7 november 1962, nr 14.859, BNB 1963/6, HR 26 juni 1963, nr. 14.909 en 14.991, BNB 1963/266A+B en HR 10 augustus 2007, nrs. 39.519 en 41.283, BNB 2007/299 en 302). Deze verwachting is inmiddels uitgekomen.
4.8. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
5. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in hoger beroep heeft moeten maken. Deze proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 (verweerschrift en verschijnen zitting) maal € 322 maal 1 (gewicht van de zaak) is € 644 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden;
- verstaat dat van de Staat een griffierecht wordt geheven ten bedrage van € 428 ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. E.C.C.M. Kemmeren. De beslissing is op 22 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.
De griffier, De voorzitter,
(V.F.R. Woeltjes) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 oktober 2008
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.