Home

Gerechtshof Arnhem, 10-12-2008, BG7508, 07-00376

Gerechtshof Arnhem, 10-12-2008, BG7508, 07-00376

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
10 december 2008
Datum publicatie
18 december 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BG7508
Zaaknummer
07-00376

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Deel van erfpachtscanon vormt een niet-aftrekbaar onderdeel van de koopsom van het recht van opstal.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 07/00376

uitspraakdatum: 10 december 2008

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 15 juni 2007, nummer 06/5427, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst P (hierna: de Inspecteur)

1. De aanslag, het bezwaar en het geding voor de Rechtbank

1.1 Over het jaar 2002 heeft de Inspecteur aan belanghebbende ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.541. Tevens is bij beschikking een verzuimboete van € 340 opgelegd.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.179 en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 juni 2007 het beroep ongegrond verklaard.

1.4 De uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht.

2. Het geding voor het Hof

2.1 De belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift is ter griffi¬e ontvangen op 27 juli 2007. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft op 14 juni 2008 een nader stuk ingediend. De Inspecteur heeft hierop bij brief van 31 juli 2008 gereageerd.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2008. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.

3. De vaststaande feiten

Het Hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de Rechtbank hieromtrent in zijn uitspraak heeft vastgesteld.

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1 Tussen partijen is nog in geschil of de hoogte van de aftrekbare kosten wegens periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal en beklemming met betrekking tot de eigen woning als vermeld in artikel 3.120, lid 1, onderdeel b van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) voor het onderhavige jaar € 16.336 bedraagt, zoals belanghebbende stelt, dan wel € 8.440 zoals de Inspecteur betoogt.

4.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van zijn belastbaar inkomen uit werk en woning met een bedrag van € 7.896.

4.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

5. Beoordeling van het geschil

5.1 Sinds de vestiging van het recht van opstal op de boerderij bij akte van 22 juli 2005 is de boerderij een eigen woning als bedoeld in artikel 3.120, lid 1, onderdeel b Wet IB 2001. Niet in geschil is dat de retributie voor dit recht € 8.440 bedraagt.

5.2 De Inspecteur heeft de terugwerkende kracht van de vestiging van het recht van opstal tot 1 januari 2001 aanvaard. Dat heeft evenwel niet tot gevolg dat de in 2002 betaalde erfpachtscanon ad € 16.336 voor dat jaar geheel als aftrekbare kosten van de eigen woning kan worden aangemerkt. Uit de akte vloeit immers voort dat de jaarlijkse retributie voor het recht van opstal op de boerderij met ingang van 1 januari 2001 € 8.440 bedraagt. Het in 2002 meer betaalde ad € 7.896 – dat door de erfverpachter niet is terugbetaald - kan dan ook niet anders dan als onderdeel van de koopsom van het recht van opstal worden aangemerkt, hetgeen belanghebbende ter zitting ook heeft beaamd, en derhalve niet als onderdeel van een met betrekking tot de eigen woning gedane aftrekbare periodieke betaling.

5.3 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep bij de uitspraak van de Rechtbank terecht ongegrond is verklaard.

6. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. J.W. Zwemmer, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.J. Kromhout, raadsheren, in aanwezigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is op 10 december 2008 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema)

(R.F.C. Spek)

Bij afwezigheid van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door mr. R.F.C. Spek.

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.