Home

Gerechtshof Arnhem, 17-12-2008, BG9315, 07-00476

Gerechtshof Arnhem, 17-12-2008, BG9315, 07-00476

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
17 december 2008
Datum publicatie
9 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BG9315
Formele relaties
Zaaknummer
07-00476

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Inkoop aandelen van aandeelhouder is niet op zakelijke wijze geschied.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 07/00476

uitspraakdatum: 17 december 2008

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 17 augustus 2007, nummer AWB 06/4173, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding voor de Rechtbank

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.

1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd naar een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.428.818.

1.3. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

2. Het geding voor het Hof

2.1. Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 19 september 2007 ter griffie ingekomen. Het hoger beroep is aangevuld bij brief met bijlage van 29 oktober 2007.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 november 2008 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, diens gemachtigde alsmede de Inspecteur.

2.4. De Inspecteur heeft zonder bezwaar van de wederpartij ter zitting een kopie van een bladzijde uit de aangifte vermogensbelasting van belanghebbende voor het jaar 1996 overgelegd.

2.5. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

3. De vaststaande feiten

Het Hof verwijst voor de feiten naar hetgeen is opgenomen in de uitspraak van de Rechtbank. In het kort komt het neer op het volgende:

Belanghebbende hield 30 van de 60 aandelen in A BV (de BV). De andere 30 aandelen waren in handen van B, een schoonzoon van belanghebbende. Op 28 december 2000 heeft de BV belanghebbendes aandelen in de BV ingekocht voor een bedrag van ƒ 869.851. De waarde in het economische verkeer van de aandelen was op dat moment ƒ 1.372.872.

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de tegenprestatie van ƒ 869.851 is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst als bedoeld in artikel 20c, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals deze bepaling luidde in 2000, hetgeen de Inspecteur stelt en belanghebbende bestrijdt.

4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 885.797. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Belanghebbende stelt dat hij reeds in 1996 aan B en zijn andere schoonzoon C in overeenstemming met de familietraditie heeft toegezegd dat een van hen de aandelen zou mogen kopen voor een prijs gelijk aan de intrinsieke waarde ervan. C heeft ervan afgezien de aandelen te kopen. Door de inkoop van de aandelen is B vanaf eind 2000 enig aandeelhouder van de BV geworden. Datzelfde resultaat zou zijn bereikt door verkoop van de aandelen aan B. Belanghebbende stelt dat hij niet heeft beoogd de BV of B te bevoordelen, maar dat hij bij de bepaling van de inkoopsom slechts heeft gehandeld overeenkomstig de familietraditie en ter uitvoering van zijn eerdere toezegging.

5.2. Naar het oordeel van het Hof is sprake van een overeenkomst die niet onder normale omstandigheden tot stand is gekomen. Belanghebbende heeft aan B een voordeel doen toekomen door in 1996 toe te zeggen dat hij of C de aandelen zou kunnen kopen tegen de intrinsieke waarde en vervolgens de aandelen voor de intrinsieke waarde aan de BV te verkopen, terwijl de waarde in het economische verkeer van de aandelen hoger was dan de intrinsieke waarde. Door de toezegging te doen heeft belanghebbende afgezien van de mogelijkheid de aandelen tegen een hogere prijs dan de intrinsieke waarde aan B, C of een derde te verkopen. Daardoor heeft hij aan B een voordeel doen toekomen. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende zich daarvan niet bewust was. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende ook beoogde B te bevoordelen. De door belanghebbende gestelde familietraditie staat niet in de weg aan een bevoordelingsbedoeling. De gestelde omstandigheid dat belanghebbende zich reeds in 1996 had verplicht tot overdracht van de aandelen tegen intrinsieke waarde, staat evenmin in de weg aan een bevoordelingbedoeling. De omstandigheid dat ter zake van een bevoordeling een (afdwingbare) verplichting wordt aangegaan, ontneemt daaraan niet het karakter van een bevoordeling. Nu voor het overige geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken die in de weg staan aan een bevoordelingbedoeling, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende met de onderhavige transactie heeft beoogd B te bevoordelen, te meer nu de onderhavige regeling juist beoogt een kunstmatige vergroting van verliezen en verkleining van winsten door onzakelijke transacties met name tussen familieleden te bestrijden (HR 25 juni 2004, nr. 40.067, BNB 2004/348).

5.3. Aanvankelijk was voorts de verkrijgingsprijs van de vervreemde aandelen in geschil. Belanghebbende stelde dat dat ƒ 100.000 was, de Inspecteur verdedigde ƒ 50.000. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur een kopie overgelegd uit de aangifte vermogensbelasting van belanghebbende voor het jaar 1996. In deze aangifte staat vermeld dat de verkrijgingsprijs van aandelen in de BV die belanghebbende in 1986 had verkregen ƒ 50.000 bedroeg. Na inzage in de door de Inspecteur overgelegde stukken heeft belanghebbende zijn stelling ingetrokken. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende zijn stelling eerder zou hebben ingetrokken als de Inspecteur deze stukken eerder zou hebben overgelegd. Door deze gegevens, waarover de Belastingdienst al veel langer beschikte, pas ter zitting in hoger beroep over te leggen heeft de Inspecteur een punt van geschil tussen hem en belanghebbende onnodig lang laten bestaan, waardoor belanghebbende onder meer ook op dit punt (naar achteraf blijkt: onnodig) bezwaar, beroep en hoger beroep aantekende. Daarin vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 150.

5.4. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

6. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken tot een bedrag van € 150.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 150 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, M.C.M. de Kroon en W.A.P. Nieuwenhuizen. De beslissing is op 17 december 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 december 2008

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.