Gerechtshof Arnhem, 24-12-2008, BH0057, 07-00501
Gerechtshof Arnhem, 24-12-2008, BH0057, 07-00501
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 24 december 2008
- Datum publicatie
- 16 januari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2008:BH0057
- Zaaknummer
- 07-00501
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Personen werkzaam in het kader van de Wet Sociale werkvoorziening hebben niet per definitie recht op de arbeidsongeschiktheidsaftrek.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 07/00501
uitspraakdatum: 24 december 2008
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 1 oktober 2007, nummer AWB 07/1006, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)
betreffende na te melden verzoek tot vergoeding van proceskosten
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.218.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 1 oktober 2007 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot één, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.050 en de Inspecteur veroordeeld in de door belanghebbende ter zake van de beroepsprocedure gemaakte proceskosten ten bedrage van € 805 en gelast dat de Staat der Nederlanden dit bedrag alsmede het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 vergoedt. De Rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten niet gehonoreerd. De uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht.
2. Het geding voor het Hof
2.1 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 23 oktober 2007.
2.2 Tot de stukken van het geding behoren het beroepschrift en het verweerschrift, beide met de daarin genoemde bijlagen.
2.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2008 te Arnhem door de eerste meervoudige belastingkamer. Daarbij zijn verschenen en gehoord A, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
2.4 De gemachtigde van belang¬hebbende heeft bij dit onderzoek ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota wordt als hier ingelast aangemerkt.
3. De vaststaande feiten
Het Hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de Rechtbank hieromtrent in haar uitspraak heeft vastgesteld. Voorts stelt het Hof op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, nog de volgende feiten vast.
3.1 Belanghebbende is in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (hierna: de WSW) werkzaam op een sociale werkplaats. Personen die op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: de WIA) een arbeidsongeschiktheid hebben van meer dan 35% doch minder dan 50%, kunnen in aanmerking komen voor een plaats op een sociale werkplaats.
3.2 In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 heeft belanghebbende de arbeidsongeschiktheidsaftrek als bedoeld in artikel 6.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) ten bedrage van € 757 geclaimd.
3.3 Naar aanleiding van de aangifte heeft de Inspecteur bij brief van 8 september 2006
aangekondigd de ziektekosten of andere buitengewone uitgaven te corrigeren met € 1.168.
3.4 Belanghebbendes gemachtigde heeft met dagtekening 19 september 2006 schriftelijk gereageerd. Voor zover hier van belang heeft belanghebbendes gemachtigde het volgende aan de Inspecteur meegedeeld:
“(…) Vermoedelijk heeft u bij de berekening vergeten de arbeidsongeschiktheidsaftrek toe te passen. U schrijft in ieder geval niet dat er in uw ogen geen recht op bestaat. Voor het geval dat, meld ik u dat X werkzaam is op bij B Groep, naar ik aanneem is het algemeen bekend dat de B Groep mensen ondersteunt in hun arbeid die anders geen werk kunnen vinden.(…)”
3.5 De Inspecteur heeft hierop gereageerd bij brief van 11 oktober 2006 en aan belanghebbende meegedeeld dat belanghebbendes reactie geen nieuwe gegevens heeft opgeleverd en dat de werkzaamheden bij de B Groep geen recht op arbeidsongeschiktheidsaftrek geven.
3.6 In bezwaar heeft belanghebbende, ondanks het verzoek van de Inspecteur, geen nadere stukken overgelegd aan de hand waarvan aannemelijk kan worden gemaakt dat belanghebbende door ziekte of gebreken niet in staat is om ten minste 55% te verdienen van wat lichamelijk en geestelijk gezonde belastingplichtigen die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen, en daartoe ook hetzij in het afgelopen jaar niet in staat is geweest hetzij vermoedelijk in het eerstkomende jaar niet in staat zal zijn.
4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken niet in aanmerking komen voor een vergoeding als bedoeld in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
4.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur voor wat betreft de vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase, en verzoekt het Hof de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in de bezwaarfase redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
5. Beoordeling van het geschil
5.1 Artikel 6.20, eerste lid, van de Wet merkt een belastingplichtige die bij het begin van het kalenderjaar jonger is dan 65 jaar aan als arbeidsongeschikt indien hij aannemelijk maakt dat hij door ziekte of gebreken niet in staat is om ten minste 55% te verdienen van wat lichamelijk en geestelijk gezonde belastingplichtigen die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen, en daartoe ook hetzij in het afgelopen jaar niet in staat is geweest hetzij vermoedelijk in het eerstkomende jaar niet in staat zal zijn.
5.2 Belanghebbendes stelling houdt in, dat personen die in WSW-verband werkzaamheden uitoefenen per definitie aan het vereiste van artikel 6.20 van de Wet voldoen. Om in aanmerking te komen voor een zogenoemde WSW-indicatie moet de persoon in kwestie dermate arbeidsongeschikt zijn dat hij wordt geacht nimmer in staat te zijn in een normaal dienstverband werkzaamheden uit te oefenen. Daarmee staat, aldus belanghebbende, vast dat een persoon die in WSW-verband werkzaam is nimmer in staat is datgene te verdienen wat een normaal gezonde persoon zou kunnen verdienen. Hieruit volgt, aldus nog steeds belanghebbende, dat zonder meer aan het vereiste van artikel 6.20 van de Wet wordt voldaan. De vraag welke mate van arbeidsongeschiktheid de belastingplichtige te dezen heeft, doet naar het standpunt van belanghebbende niet meer ter zake en behoeft dan ook geen nader bewijs.
5.3 Met zijn stelling gaat belanghebbende naar het oordeel van het Hof voorbij aan het feit dat de wetgever voor de toepassing van de arbeidsongeschiktheidsaftrek als voorwaarde heeft gesteld dat het aan belanghebbende is om aannemelijk te maken dat hij door ziekte of gebreken niet in staat is om ten minste 55% te verdienen van wat door gezonde personen kan worden verdiend. Daarbij dienen belanghebbende wijst daar terecht op de in WSW-verband verdiende inkomsten buiten beschouwing te blijven. Het enkele feit dat belanghebbende in WSW-verband werkzaam is op een sociale werkplaats, is van onvoldoende gewicht om te concluderen tot het recht op arbeidsongeschiktheidsaftrek als bedoel in artikel 6.20 van de Wet. Hoewel het de doelstelling van de WSW is om aangepaste werkgelegenheid te scheppen ten behoeve van personen die tengevolge van gebreken, kwalen en afwijkingen van lichamelijke, psychische of karakterologische aard van arbeid in een normale dienstbetrekking zijn uitgesloten, brengt naar het oordeel van het Hof dit niet met zich mee dat, nu belanghebbende in WSW-verband werkzaam is, daarmee vast staat dat belanghebbende nimmer datgene zou kunnen verdienen wat een gezonde persoon wel zou kunnen verdienen. Nu tussen partijen niet in geschil is – en het Hof partijen te dezen volgt – dat personen die op basis van de WIA een arbeidsongeschiktheid van meer dan 35% doch minder dan 50% hebben in aanmerking komen voor een plaats bij een WSW-instelling, ligt het op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat de mate van arbeidsongeschiktheid van belanghebbende op ten minste 45% moet worden gesteld. Belanghebbendes stelling dat hij geen nader bewijs had hoeven te leveren faalt derhalve.
5.4 Aan de op hem rustende bewijslast heeft belanghebbende eerst in beroep bij de
Rechtbank voldaan en de Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur dan ook terecht vernietigd. Ingevolge artikel 7:11 juncto 7:15, tweede lid, van de Awb komen de kosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar voor vergoeding in aanmerking indien het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Voor een kostenvergoeding is echter geen aanleiding indien de noodzaak tot het instellen van bezwaar uitsluitend aan belanghebbende is te wijten . Uit het onder 3.1 en 5.1 overwogene volgt dat belanghebbende zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hem geclaimde arbeidsongeschiktheidsaftrek geen nader bewijs behoeft en hiermee is het naar het oordeel van het Hof uitsluitend aan belanghebbende te wijten dat hij bezwaar heeft moeten aantekenen tegen de door de Inspecteur opgelegde aanslag waarin de door belanghebbende geclaimde aftrek niet is toegestaan.
5.3 Het hoger beroep treft geen doel.
6. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 24 december 2008 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 december 2008
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.