Home

Gerechtshof Arnhem, 07-01-2009, BH0071, 07-00390

Gerechtshof Arnhem, 07-01-2009, BH0071, 07-00390

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
7 januari 2009
Datum publicatie
16 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BH0071
Zaaknummer
07-00390

Inhoudsindicatie

Algemeen.

Navordering van te hoog verrekende loonheffing is toegestaan.

Uitspraak

uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

Uitspraakdatum: 7 januari 2009

nummer 07/00390

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 5 juli 2007, nummer AWB 07/168, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2003 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelas-ting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.049. Aan voorheffingen (loonheffing) is een bedrag van € 12.132 verrekend. Bij separate beschikking is een bedrag van € 1.408 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. De Inspecteur heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij zijn uitspraak op bezwaar de navorde-ringsaanslag gehandhaafd. Gelet op de strekking was belanghebbendes bezwaar mede gericht tegen de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente. Het Hof verstaat dat de uitspraak op bezwaar mede strekt tot handhaving van die beschikking.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 juli 2007, nummer AWB 07/168, ongegrond verklaard.

1.4. Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij dit Hof. Tot de stukken van het geding behoren het beroepschrift in hoger beroep met de daarin ge-noemde bijlagen, alsmede het verweerschrift van de Inspecteur met één daarin genoemde bijlage.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2008. Aldaar is verschenen en gehoord de Inspecteur. Van de zijde van belanghebbende is, hoewel daartoe uitgenodigd, niemand verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij de uitnodiging voor de zitting per post met ont-vangstbevestiging aan belanghebbendes gemachtigde heeft verzonden naar het in het beroep-schrift opgegeven adres. Tot de stukken van het geding behoort een handtekening retourkaart waaruit blijkt dat de uitnodiging op het evenbedoelde adres is uitgereikt aan de gemachtigde, die voor ontvangst heeft getekend.

1.6. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. De Inspec-teur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan aan het Hof overgelegd. De pleitnota is aan het proces-verbaal gehecht en wordt als hier herhaald en ingelast aangemerkt.

2. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, stelt het Hof, als tussen partijen niet in geschil dan wel niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende heeft in 2003 een wachtgelduitkering genoten van € 37.487. Hierop is een bedrag van € 12.132 aan loonheffing ingehouden. Daarnaast heeft zij een (belastbaar) resultaat uit overige werkzaamheden genoten.

2.2. Ter zake van het resultaat uit overige werkzaamheden heeft zij in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2003 het volgende vermeld:

8a Opbrengsten uit overige werkzaamheden € 15.195

8b Aftrekbare kosten en lasten € 2.381

8c Aftrekken 8a min 8b Inkomsten uit overige werkzaamheden (…) €

8d Te verrekenen Nederlandse loonheffing over inkomsten die onder de artiesten- of beroeps-sportersregeling vielen

12.814

Het bedrag van € 12.814 had, als inkomsten uit overige werkzaamheden, bij vraag 8c moeten worden ingevuld. Per abuis heeft belanghebbende dit bedrag bij vraag 8d vermeld. Het vermelde bedrag is derhalve niet een bedrag aan loonheffing als daar bedoeld.

2.3. De aanslag IB/PVV, met dagtekening 29 juli 2005, is overeenkomstig de aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.049. Aan voorheffingen is in totaal een bedrag van € 24.946 verrekend. Dit bedrag is de som van de op de wachtgelduitkering ingehou-den loonheffing (€ 12.132) en het hiervoor onder 2.2. vermelde bedrag aan te verrekenen Neder-landse loonheffing over inkomsten die onder de artiesten- of beroepssportersregeling vielen (€ 12.814).

2.4. Bij brief met dagtekening 14 juni 2006 heeft de Inspecteur medegedeeld dat bij het opleg-gen van de aanslag IB/PVV ten onrechte een bedrag van € 12.814 aan voorheffing is verrekend en dat hij voornemens is in verband hiermee een navorderingsaanslag op te leggen.

2.5. Met dagtekening 1 september 2006 is de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, waarbij een bedrag van € 12.132 aan voorheffingen is verrekend. Aan heffingsrente is een bedrag van € 1.408 berekend.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. In hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en terecht een bedrag aan heffingsrente in rekening is gebracht. Meer in het bijzonder is in geschil of in dezen een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel aan het opleggen van een navorderingsaanslag en aan het in rekening brengen van heffingsrente in de weg staat.

3.2. Belanghebbende stelt zich, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 9 juni 2006, nr. 41.648, BNB 2006/317, op het standpunt dat de Inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden en dat om die reden een navordering van belasting achterwege dient te blijven.

3.3. De Inspecteur stelt dat hij het zorgvuldigheidsbeginsel niet heeft geschonden en dat het vorenbedoelde arrest niet van invloed is op situaties, zoals de onderhavige, waarin wordt nage-vorderd op grond van het bepaalde in artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Alge-mene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

3.4. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnota van de Inspecteur, toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5. Belanghebbende verzoekt, zo begrijpt het Hof, primair de navorderingsaanslag te vernieti-gen. Subsidiair verzoekt hij het in rekening gebrachte bedrag aan heffingsrente ongedaan te maken.

3.6. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de AWR kan navordering mede plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat een voorhef-fing ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend.

4.2. Het bepaalde in voormeld artikel brengt mee dat navordering ook kan plaatsvinden in gevallen waarin een onjuiste verrekening van een voorheffing het gevolg is van een ambtelijk verzuim of een fout van de zijde van de Belastingdienst. Dit is niet anders indien juist zou zijn de stelling van belanghebbende dat deze fout voortkomt uit een bewust gekozen systeem van ver-werking, waarbij het risico van niet onaanzienlijke fouten bewust door de Belastingdienst is aanvaard. Voor toepassing van het zorgvuldigheidsbeginsel is in dezen geen plaats (vergelijk Hoge Raad, 19 mei 1993, nr. 28.516, BNB 1993/230 en Hoge Raad, 13 juli 1994, nr. 29.762, BNB 1994/278).

4.3. Voor de toepassing van artikel 16, eerste lid, van de AWR, kan onder omstandigheden een bepaald door de Belastingdienst bewust gekozen systeem van verwerking ertoe leiden dat sprake is van een feit waarmee de Inspecteur redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, zodat navordering overeenkomstig de uitzondering van de tweede volzin van dat artikellid niet is toegestaan (verge-lijk Hoge Raad, 9 juli 2004, nr. 38.980, BNB 2004/351 en Hoge Raad, 9 juni 2006, nr. 41.648, BNB 2006/317). Zoals uit het vorenoverwogene reeds volgt is in artikel 16, tweede lid, van de AWR, niet in een dergelijke uitzondering voorzien, zodat voormelde arresten, waaronder het door belanghebbende aangehaalde, in dezen toepassing missen.

4.4. Tegenover de betwisting door de Inspecteur maakt belanghebbende, met hetgeen in dit verband is aangevoerd, niet aannemelijk dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan op grond waarvan moet worden geoordeeld dat sprake is van een (dermate) onzorgvuldig handelen van de zijde van de Inspecteur dat aan het in rekening brengen van heffingsrente in de weg staat (verge-lijk Hoge Raad, 28 maart 2001, nr. 35.968, BNB 2001/297).

5. Slotsom

Bij de uitspraak van de Rechtbank is het beroep terecht ongegrond verklaard.

6. Kosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

7. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan te Arnhem door mr. P.M. van Schie, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

De beslissing is op 7 januari 2009 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

namens deze

(V.F.R. Woeltjes) (J.P.M. Kooijmans)

De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 januari 2009.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.