Home

Gerechtshof Arnhem, 28-01-2009, BH2112, 07-00448

Gerechtshof Arnhem, 28-01-2009, BH2112, 07-00448

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
28 januari 2009
Datum publicatie
5 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BH2112
Zaaknummer
07-00448

Inhoudsindicatie

Proceskosten.

Geen proceskostenvergoeding voor bezwaarfase omdat instellen bezwaar uitsluitend is te wijten aan handelwijze belanghebbende.

Uitspraak

uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 07/00448

Uitspraakdatum: 28 januari 2009

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 24 juli 2007, nummer AWB 07/595, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.665.

1.2. De Inspecteur heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2006 de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van €26.992. De Inspecteur heeft hierbij geen beslissing genomen op het verzoek van be-langhebbende om een vergoeding van zijn in de bezwaarfase gemaakte kosten.

1.3. Bij een aan de Inspecteur gerichte brief van 6 december 2006, door de Inspecteur ontvangen op 7 december 2006, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen het niet vergoeden van de kosten van de bezwaarfase.

1.4. De Inspecteur heeft, in reactie hierop, bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2006 het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen.

1.5. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 24 juli 2007, nummer AWB 07/595, het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur van 11 december 2006 ongegrond verklaard.

1.6. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij dit Hof. Tot de stukken van het geding behoren, naast het procesdossier in eerste aanleg, het hogerbe-roepschrift, het verweerschrift van de Inspecteur en de conclusies van re- en dupliek, alle met de daarin genoemde bijlagen. Van de zijde van belanghebbende is op 7 december 2008 een nader stuk ontvangen dat is doorgezonden aan de Inspecteur en eveneens tot de stukken wordt gerekend.

1.7. Bij het onderzoek ter zitting op 18 december 2008 te Arnhem is verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.2. Belanghebbende heeft op 11 mei 2006 aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volks-verzekeringen gedaan voor het jaar 2004. De aangifte is opgesteld door belanghebbendes ge-machtigde. In de aangifte is geopteerd voor fiscaal partnerschap met A (hierna: de partner). Voorts is met betrekking tot de buitengewone uitgaven - voor zover hier van belang - het volgen-de in de aangifte vermeld:

25a Totaal van de algemene uitgaven € 4.753

25f Drempel € 4.080

25g Aftrek ziektekosten of andere buitengewone uitgaven € 673

2.3. Vraag 25h “Het bedrag van de ziektekosten of andere buitengewone uitgaven of een deel ervan dat u aan u zelf toerekent Dit is het bedrag of een deel van het bedrag dat u heeft ingevuld bij vraag 25g” is niet ingevuld. Ook in de aangifte van de partner is deze vraag niet ingevuld.

2.4. Met dagtekening 30 augustus 2006 is de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.665. Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur geen rekening gehouden met een persoonsgebonden aftrek wegens ziektekosten of andere buitengewone uitga-ven. Ook bij de partner is hiermee geen rekening gehouden.

2.5. Belanghebbendes gemachtigde heeft bij brief van 27 september 2006, bij de Inspecteur ingekomen op 28 september 2006, bezwaar gemaakt tegen de aanslag. In het bezwaarschrift heeft de gemachtigde verzocht alsnog rekening te houden met de aftrek wegens ziektekosten of andere buitengewone uitgaven ten bedrage van € 673. Hierbij is tevens verzocht een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de bezwaarfase.

2.6. In de uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2006 heeft de Inspecteur het belastbare inko-men uit werk en woning overeenkomstig het bezwaarschrift van belanghebbende met € 673 verminderd tot € 26.992. In zijn uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur evenwel geen beslis-sing genomen op belanghebbendes verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

2.7. Hierop heeft belanghebbendes gemachtigde, bij brief van 6 december 2006, (nogmaals) bezwaar aangetekend wegens het niet vergoeden van de kosten van de bezwaarfase.

2.8. Bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2006 heeft de Inspecteur eerder bedoeld ver-zoek (alsnog) afgewezen. In zijn uitspraak heeft de Inspecteur vermeld dat om administratieve redenen het verzoek om een kostenvergoeding niet gelijktijdig met het bezwaarschrift kan wor-den verwerkt.

2.9. Belanghebbendes gemachtigde heeft hierop een beroepschrift ingediend bij de Rechtbank.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende een vergoeding toekomt voor de kosten die zij in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft gemaakt. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd verwijst het Hof naar het aangehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en de Inspecteur te veroordelen in de kosten gemaakt in bezwaar, beroep en hoger beroep.

3.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de aanslag en heeft daarbij tevens verzocht om een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. In zijn uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2006 is de Inspecteur volledig aan het bezwaar tegen de aanslag tegemoet gekomen. Omtrent het verzoek een kostenvergoeding toe te kennen heeft de Inspecteur in die uitspraak evenwel niets beslist.

4.2. In de brief van 6 december 2006 klaagt belanghebbendes gemachtigde hier terecht over. Immers, op grond van het bepaalde in artikel 7:15, derde lid, tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient de Inspecteur op het verzoek te beslissen bij de beslissing op het bezwaar. Dat dit om binnen de Belastingdienst gelegen redenen van administratieve aard niet mogelijk is, doet aan deze wettelijke plicht niet af. Belanghebbendes klacht dienaangaande slaagt.

4.3. Het vorenoverwogene brengt mee dat de Inspecteur de brief van 6 december 2006, hoewel aan hem gericht, aan had moeten merken als een beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2006 en door had moeten sturen naar de Rechtbank. De Rechtbank had dit tijdig ingediende beroepschrift vervolgens moeten aanmerken als mede te zijn gericht tegen de beslis-sing van de Inspecteur van 11 december 2006 waarbij belanghebbendes verzoek alsnog is afge-wezen.

4.4. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat in dit geval geen termen aanwezig zijn voor een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase, daar de noodzaak tot het maken van bezwaar uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende casu quo haar gemachtigde die vergeten is vraag 25h van de aangifte van belanghebbende en van haar partner in te vullen (ver-gelijk Hoge Raad, 12 mei 2006, nr. 42 449, BNB 2006/270). Anders dan belanghebbendes ge-machtigde betoogt, heeft de Inspecteur geen ambtelijk verzuim begaan door af te gaan op de aangifte zoals die door belanghebbende is gedaan en deze - en die van haar partner - niet aan een nader onderzoek op dit punt te onderwerpen.

4.5. De uitspraak van de Rechtbank kan evenwel niet in stand blijven, omdat de Rechtbank de Inspecteur in haar uitspraak niet heeft veroordeeld in de proceskosten die belanghebbende heeft gemaakt voor de behandeling van het beroep. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 en 4.3 is overwogen had dat wel in de rede gelegen. De klacht over het niet bij uitspraak op bezwaar beslissen op het verzoek tot vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte proceskosten is immers terecht aangevoerd. Het Hof zal dit alsnog doen.

5. Slotsom

De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven.

6. Kosten

Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van de kosten die zij heeft moeten maken voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij dit Hof. Tegenover de betwisting door belanghebbendes gemachtigde, maakt de Inspecteur niet aannemelijk dat de kosten van de onderhavige procedures niet op belanghebbende drukken.

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuurs-recht te berekenen op 2 maal € 322 maal 1 is € 644 voor de kosten van de procedure voor de rechtbank en op 2,5 maal € 322 maal 1 is € 805 voor de kosten van de procedure voor dit Hof, is in totaal € 1.449.

Het Hof zal tevens gelasten dat aan belanghebbende het griffierecht wordt vergoed dat zij heeft voldaan in beroep en in hoger beroep.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

– verklaart het beroep ongegrond;

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 1.449, te vergoeden door de Staat;

– gelast dat de Staat aan belanghebbende het gestorte griffierecht vergoedt ten bedrage van € 38 (Rechtbank) en € 106 (Hof), in totaal derhalve € 144.

Aldus gedaan te Arnhem door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.O. Lubbers, in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

De beslissing is op 28 januari 2009 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(V.F.R. Woeltjes) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 januari 2009.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.