Home

Gerechtshof Arnhem, 03-03-2009, BH5710, 08/00068

Gerechtshof Arnhem, 03-03-2009, BH5710, 08/00068

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 maart 2009
Datum publicatie
12 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BH5710
Zaaknummer
08/00068

Inhoudsindicatie

BPM.

Verwijzingsprocedure HR 15 februari 2008, nr. 42808. Inspecteur concludeert tot vernietiging van naheffingsaanslag.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Derde meervoudige belastingkamer

nummer 08/00068

Proces-verbaal mondelinge uitspraak o

belanghebbende : X (hierna: belanghebbende)

te : Z

verweerder : inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen

nummer :

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1 De behandeling van deze zaak door het Hof betreft de verwijzing door de Hoge Raad in het arrest van 15 februari 2008, nr. 42.808, onder meer gepubliceerd in BNB 2008/127*.

2. Belanghebbende heeft bij het Hof een conclusie na verwijzing ingediend. Een afschrift daarvan is aan de Inspecteur gezonden. De Inspecteur heeft gereageerd op de conclusie van belanghebbende. Een afschrift van de reactie van de Inspecteur is aan belanghebbende gezonden.

3. Op het beroep in cassatie van belanghebbende heeft de Hoge Raad in zijn hiervoor genoemde arrest onder meer overwogen:

4.2.1. Uit de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 21 maart 2002, Cura Anlagen, C-451/99, Jurispr. I-3193, van 15 september 2005, Commissie/Denemarken, C-464/02, Jurispr. I-07929, en van 15 december 2005, Nadin e.a., C-151/04 en C-152/04, Jurispr. I-11203, volgt dat het vrije verkeer van werknemers zoals omschreven in artikel 39 EG eraan in de weg staat dat van een in een lidstaat wonende natuurlijke persoon die in een andere lidstaat een betrekking uitoefent en voor beroepsmatige doeleinden gebruik maakt van een aan de werkgever toebehorende personenauto die in die andere lidstaat, waar de onderneming van de werkgever is gevestigd, is geregistreerd, met betrekking tot de personenauto een belasting wordt gevorderd zonder rekening te houden met de duur van het gebruik van de auto, wanneer de auto niet hoofdzakelijk is bestemd voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar ook feitelijk niet duurzaam wordt gebruikt.

4.2.2. Hoewel het op grond van voormelde rechtspraak van het Hof van Justitie niet is uitgesloten dat een lidstaat ter toetsing van de toepasselijkheid van artikel 39 EG een procedure voorschrijft ter verificatie door de nationale autoriteiten van de feitelijke grondslag van die toepasselijkheid, dient met betrekking tot het gevolg dat wordt verbonden aan het door een belanghebbende niet inachtnemen van die procedure het evenredigheidsbeginsel te worden geëerbiedigd. Het is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat indien een gebruiker van een auto met een buitenlands kenteken verkeert in een situatie waarin hij ter zake van het gebruik van die auto met vrucht een beroep kan doen op artikel 39 EG om verschoond te blijven van een belemmering van dat gebruik, het heffen van een belasting tot een bedrag als waarin de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 voorziet, niet kan gelden als een met het evenredigheidsbeginsel strokende sanctie op het niet naleven van procedurele voorschriften in voormelde zin. Het heffen van BPM dient in een geval als het onderhavige derhalve niet te geschieden vooraleer de inspecteur zich een oordeel heeft gevormd over de vraag of aannemelijk is dat degene van wie de belasting wordt geheven, verkeert in bovenvermelde situatie. Uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet van een dergelijke beoordeling.

4.3. Gelet op het in 4.2.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek ter beantwoording van de vraag of belanghebbende de onderhavige auto ter beschikking was gesteld onder omstandigheden waarin een onbelemmerd gebruik door hem van de auto moet worden gezien als een uitvloeisel van de door artikel 39 EG gewaarborgde vrijheid van werknemersverkeer. De klachten behoeven verder geen behandeling.

4. De Inspecteur heeft in zijn conclusie na verwijzing het standpunt ingenomen dat – gelet op de overwegingen van de Hoge Raad en na nadere bestudering van het dossier – belanghebbende in het gelijk dient te worden gesteld en de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag om die reden dient te worden vernietigd.

5. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.

proceskosten:

De Hoge Raad heeft in zijn verwijzingsarrest gelast dat aan belanghebbende worden vergoed de voor de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierechten. Voorts heeft hij overwogen dat door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het gerechtshof ’s-Hertogenbosch een vergoeding dient te worden toegekend.

Het Hof vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. Partijen zijn het erover eens dat belanghebbendes proceskosten voor de behandeling van het beroep bij gerechtshof ’s-Hertogenbosch en dit Hof zijn te berekenen op in totaal € 205.

beslissing:

Het Gerechtshof:

? verklaart het beroep gegrond;

? vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, waarvan beroep;

? vernietigt de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen;

? gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 116 en

? veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 205 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. T.J. Sanders en mr. U.E. Tromp in aanwezigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is op 3 maart 2009 in het openbaar uitgesproken.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 maart 2009

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.