Home

Gerechtshof Arnhem, 10-03-2009, BH6943, 08/00116

Gerechtshof Arnhem, 10-03-2009, BH6943, 08/00116

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
10 maart 2009
Datum publicatie
20 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BH6943
Zaaknummer
08/00116

Inhoudsindicatie

Boete.

Vergrijpboete voor hoogopgeleide ondernemer terecht.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 08/00116

uitspraakdatum: 10 maart 2009

Tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 30 januari 2008, num-mer AWB 07/1128, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 13.369, alsmede een boetebeschikking van € 6.684 (50%). Aan heffingsrente is € 1.408 berekend.

1.2. Bij uitspraak van de Inspecteur van 2 februari 2007 is het bezwaar van belanghebbende tegen de in de naheffingsaanslag begrepen belasting ongegrond verklaard. De Inspecteur heeft de boete verlaagd met 10 percent tot € 6.015.

1.3. De Rechtbank heeft het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft op 12 maart 2008 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.

1.5. Tot de stukken van het geding behoren het procesdossier van de procedure bij de Rechtbank en het door de Inspecteur in hoger beroep ingediende verweerschrift met twee bijlagen.

1.6. Bij het onderzoek ter zitting op 28 januari 2009 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende en de Inspecteur.

1.7. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

2.1. Met betrekking tot de feiten verwijst het Hof naar de uitspraak van de Rechtbank, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Het Hof merkt enkel nog op dat op pagina 2, vierde regel van onder, in die uitspraak voor € 3.942 moet worden gelezen: ƒ 3.942.

2.2. Nadat het Hof ter zitting aan belanghebbende heeft voorgehouden dat een reservering voor het terugboekingsrisico van provisie mogelijk betekenis heeft voor de heffing van inkomstenbe-lasting, maar de omzet in het tijdvak van naheffing niet beïnvloedt, heeft belanghebbende zijn grief tegen de berekening van de in de naheffingsaanslag begrepen omzetbelasting laten vallen.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. In hoger beroep bestrijdt belanghebbende enkel nog de opgelegde boete.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.3. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep, naar het Hof begrijpt, vernietiging van de boetebeschikking.

3.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Art. 67f AWR bepaalt, dat indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de inspecteur een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent.

4.2. Met betrekking tot de hoogte van de boete overweegt het Hof dat belanghebbende een HEAO-opleiding heeft gevolgd op het gebied van het bank- en verzekeringswezen. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat hij wist dat de diensten van een assurantietus-senpersoon zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Ook heeft belanghebbende verklaard op de hoogte te zijn van de systematiek van het splitsen van voorbelasting bij gemengde prestaties. Achteraf bleek, aldus belanghebbende, de verdeling anders te zijn dan waarop hij in eerste instan-tie had gerekend.

4.3. Evenals de Rechtbank is het Hof van oordeel dat, gelet op de aard van de ondernemingsac-tiviteiten, van belanghebbende mocht en kon worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van een juiste voldoening van omzetbelasting. In dit geval had belanghebbende zich moeten afvragen in hoeverre hij in verband met het verrichten van belaste én onbelaste prestaties recht had op aftrek van voorbelasting. Door dit na te laten heeft belanghebbende willens en wetens het risico aanvaard dat zijn handelen tot gevolg had dat te weinig omzetbelasting zou worden betaald. De Inspecteur heeft mitsdien terecht een vergrijpboete opgelegd.

4.4. Het Hof acht een vergrijpboete van 50 percent passend en geboden. In casu is sprake van het doen van onjuiste aangiften over een periode van drie jaren. Het bedrag van de boete staat niet in wanverhouding tot het gepleegde vergrijp.

4.5. Voorts merkt het Hof op dat de Inspecteur bij het doen van uitspraak op bezwaar zich heeft beroepen op omkering en verzwaring van de bewijslast. Blijkens het rapport van de controle waarop de naheffingsaanslag en de boete zijn gebaseerd is de omzet over de periode van nahef-fing – vrijgesteld en niet vrijgesteld - nader bepaald aan de hand van de in de boekhouding van belanghebbende aanwezige bescheiden. Vervolgens is berekend het bedrag van de te weinig op aangifte voldane omzetbelasting. Van een schatting van niet opgegeven omzet of te weinig be-taalde belasting is in deze zaak geen sprake. Voor aanpassing van de boete in verband met de toepassing van omkering van de bewijslast ziet het Hof geen grond.

4.6. De Inspecteur heeft de boete verminderd met 10 percent in verband met de lange duur gelegen tussen het boekenonderzoek en de daaruit voortvloeiende boeteoplegging. Voor een verdere matigen van de boete vindt het Hof geen aanleiding.

5. Slotsom

Bij de uitspraak van de Rechtbank is het beroep terecht ongegrond verklaard.

6. Kosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

7. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan te Arnhem door mr. J.B.H. Röben, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. W.A.P. Nieuwenhuizen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel, als griffier.

De beslissing is op 10 maart 2009 in het openbaar uitgesproken.

De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

(S. Darwinkel) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 maart 2009

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.