Home

Gerechtshof Arnhem, 15-04-2009, BI2196, 07-00424

Gerechtshof Arnhem, 15-04-2009, BI2196, 07-00424

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
15 april 2009
Datum publicatie
24 april 2009
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BI2196
Zaaknummer
07-00424

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Mediation-activiteiten vormen een bron van inkomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 07/00424

uitspraakdatum: 15 april 2009

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 11 juli 2007, nummer AWB 06/2726, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie

volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.253 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 633 met inachtneming van een heffingkorting van € 1.769. Aan heffingsrente is € 413 in rekening gebracht.

1.2 Bij uitspraak van de Inspecteur van 30 maart 2006 is het bezwaar van belanghebbende afgewezen en de aanslag gehandhaafd.

1.3 Het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur is door de Rechtbank bij voormelde uitspraak ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Hij heeft zijn op 17 augustus 2007 ingekomen beroepschrift aangevuld bij brief van 15 oktober 2007. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend en heeft de Inspecteur een conclusie van dupliek ingediend.

1.5 Het onderzoek ter zitting in hoger beroep is gehouden te Arnhem op 3 maart 2009. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en A als zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur.

1.6 Tot de stukken van het geding behoren de notities van het door de gemachtigde van belanghebbende ter zitting gehouden pleidooi, waarvan hij afschriften heeft overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is geboren in 1949. Eind 2001 is hij wegens bedrijfsbeëindiging ontslagen uit zijn dienstbetrekking. Belanghebbende was werkzaam in de tv- en filmbranche.

2.2 In het jaar 2001 is belanghebbende gestart zich om te scholen tot mediator. De mediation-activiteiten lagen deels in het verlengde van zijn vroegere activiteiten als conflictoplosser. Belanghebbende verricht de mediation-activiteiten onder de handelsnaam ‘B’.

2.3 Per 1 juli 2001 heeft belanghebbende zich als startend ondernemer gemeld bij de Belastingdienst. Het rapport van een op 24 oktober 2001 door een medewerker van de Inspecteur gehouden zogenoemd ‘startersbezoek’ vermeldt dat belanghebbende voornemens is zijn diensten aan te bieden als mediator, dat met de activiteiten in 2001 nog niet wordt voldaan aan de vereisten voor het ondernemerschap en dat per 31 december 2003 een hertoetsing zal plaatsvinden.

2.4 Ter wille van de vergroting van de naamsbekendheid heeft belanghebbende in 2003 betaald voor extra vermelding in de Gouden Gids en in de Telefoongids en geadverteerd in het blad Management Team. Ook heeft hij een eigen website ontwikkeld. Verder heeft belanghebbende in 2003 een ‘conflictscan’ ontwikkeld en een boekje met als titel ‘xxx’ uitgegeven.

2.5 Op 4 oktober 2005 heeft een medewerker van de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek gehouden. Het rapport van dat onderzoek (hierna: het rapport), gedagtekend 3 november 2005, behoort tot de stukken. Tijdens het onderzoek heeft belanghebbende meegedeeld, dat hij een opdracht heeft voor het organiseren en het verzorgen van cursussen voor het Ministerie van D, waarmee € 10.000 aan opbrengst gemoeid zal zijn. De controlerende ambtenaar concludeert in het rapport dat ultimo 2003 nog geen sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden of ondernemerschap. In verband met dat standpunt is bij het vaststellen van de aanslag over 2003 de volgende correctie aangebracht:

- geen winst negatief 4.287

- geen zelfstandigenaftrek 6.430

- geen startersaftrek 1.895

totaal correctie 12.612

2.6 Blijkens de stukken van het geding heeft belanghebbende de volgende omzetten en

resultaten behaald:

jaar omzet resultaat

2003 € 6.133 € - 4.287

2004 € 7.470 € - 1.845

2005 € 19.536 € 6.421

2006 € 35.065 € 21.683

In een brief aan het Hof van 18 februari 2009 vermeldt de gemachtigde van belanghebbende voor het jaar 2007 een resultaat van € 17.032. Volgens de gemachtigde is in de jaren 2003 en 2004 sprake van aanloopverliezen.

Blijkens de website www.B.nl (raadpleging door het Hof op 27 februari 2009), waarvan de Inspecteur ter zitting heeft gezegd eveneens kennis te hebben genomen, is belanghebbende een gecertificeerd NMI-mediator en gespecialiseerd in arbeids-, exit-, zakelijke- en omgangsconflicten en werkzaam voor rechtbanken, bedrijven en overheid. Van zijn hand is een boekje verschenen over conflictoplossing.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Partijen houdt verdeeld of belanghebbende in het jaar 2003 aanspraak kan maken op

toepassing van zelfstandigenaftrek en startersaftrek. Meer in het bijzonder is in geschil of in het jaar 2003 met betrekking tot de mediation-activiteiten van belanghebbende kan worden gesproken van een bron van inkomen.

3.2 Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.3 Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4 Belanghebbende verzoekt in hoger beroep het belastbare inkomen uit werk en woning met € 12.612 te verminderen. De aanslag moet worden verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.641 en overigens de elementen van de aanslag zoals hiervoor onder 1.1 vermeld.

3.5 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Volgens vaste jurisprudentie gelden voor het aanwezig zijn van een bron van inkomen drie voorwaarden, te weten deelname aan het economische verkeer, het oogmerk om voordeel te behalen en de objectieve verwachting dat het beoogde voordeel redelijkerwijs kan worden behaald.

4.2 Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in het jaar 2003 met zijn activiteiten deelnam aan het economische verkeer, dat hij in dat jaar meerdere opdrachtgevers had en dat hij met de door hem verrichte werkzaamheden beoogde voordeel te behalen. In hoger beroep bestrijdt de Inspecteur niet langer dat belanghebbende in 2003 meer dan 1.225 uren aan de mediation-activiteiten heeft besteed. De Inspecteur is evenwel van mening dat in het jaar 2003 een situatie bestond waarin naar objectieve maatstaven gemeten met betrekking tot de activiteiten van belanghebbende redelijkerwijs geen voordeel was te verwachten. Hij stelt voor activiteiten in nieuwe branches het criterium te hanteren dat er eerst een positief resultaat moet zijn voordat hij een bron van inkomen in aanmerking neemt.

4.3 Belanghebbende heeft toegelicht dat hij in zijn vorige functie reeds ervaring had opgedaan met conflictbeheersing. Mediation is in Nederland trager op gang gekomen dan in de eerste jaren van deze eeuw werd gedacht. Niet alleen in de particuliere sector maar ook binnen de kring van de overheid, onder andere bij Justitie en bij de Belastingdienst, bestonden toen al grote verwachtingen van het instituut mediation. Het positief resultaat van zijn onderneming vanaf het jaar 2005 is, aldus belanghebbende, te danken aan zijn vele inspanningen in de opbouwfase in eerdere jaren.

4.4 Het Hof acht door belanghebbende aannemelijk gemaakt dat hij vanaf het jaar 2001, nadat hij uit zijn dienstbetrekking was ontslagen, gestaag eraan heeft gewerkt om als zelfstandig gevestigd mediator een inkomen te verdienen. Belanghebbende heeft zich geschoold, heeft zich terdege voorbereid, reclame gemaakt en contacten gelegd.

4.5 Het Hof acht voorts voldoende aannemelijk geworden dat in het begin van deze eeuw in brede kring van mediation veel werd verwacht en dat de sterke groei van de omzet en het resultaat van belanghebbendes activiteiten in de jaren vanaf 2005 voor een belangrijk deel mede hun oorzaak vinden in de voorbereidingen en inspanningen die belanghebbende in de aan het jaar 2005 voorafgaande jaren heeft verricht.

4.6 Anders dan de Inspecteur kennelijk verdedigt, staan de omstandigheden dat in de eerste jaren een negatief resultaat met de mediation-activiteiten werd behaald en dat de groei naar winstgevendheid van de activiteiten trager verliep dan bij de aanvang van die activiteiten werd verwacht, er niet aan in de weg om die activiteiten niettemin reeds aan te merken als een bron van inkomen. Ook niet als de stelling van de Inspecteur, dat in de jaren tot 2005 een groot aantal mediators onvoldoende werk had om daaruit een inkomen te genereren, juist is.

4.7 Mediation-activiteiten vergen geen grote kapitaalinvesteringen en zijn, zoals belanghebbende heeft aangetoond, niet naar hun aard verliesgevend. Van financiering op kosten van de fiscus van een experiment, zoals de Inspecteur betoogt, is te dezen geen sprake.

4.8 Het voorgaande in beschouwing genomen is het Hof van oordeel dat, naar objectieve maatstaven gemeten, in 2003 belanghebbende redelijkerwijs kon verwachten dat hij met zijn activiteiten op het terrein van mediation positieve resultaten zou (kunnen) behalen.

Mitsdien vormen in het jaar 2003 de mediation-activiteiten van belanghebbende een bron van inkomen.

slotsom

Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. De onder 2.5 hiervoor vermelde correctie is ten onrechte aangebracht.

5. Kosten

Het Hof berekent belanghebbendes proceskosten als volgt

procedure rechtbank

beroepschrift 1 punt

verschijnen ter zitting 1

schriftelijke inlichtingen 0,5

verschijnen nadere zitting 0,5

procedure gerechtshof

hoger beroepschrift 1

conclusie van repliek 0,5

verschijnen ter zitting 1__

totaal 5,5 punten

x € 332 (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak), is € 1.826. Het Hof stelt de kosten van belanghebbende voor het bijwonen van de beide zittingen, in goede justitie, vast op € 50 voor reis- en verblijfkosten. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is in dit geding niet gebleken, noch is daarom verzocht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verklaart het beroep in eerste aanleg gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 26.641 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 633, met

inachtneming van een heffingkorting van € 1.769;

- veroordeelt de Inspecteur in proceskosten aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag

van € 1.876, te vergoeden door de Staat;

- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze betaalde griffierecht vergoed,

te weten € 38 voor het beroep bij de Rechtbank en € 106 voor het hoger beroep bij het Hof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B.H. Röben, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 15 april 2009 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 april 2009

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.